Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. wandelen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for wandelen in Niederländisch

wandelen:

wandelen Verb (wandel, wandelt, wandelde, wandelden, gewandeld)

  1. wandelen
    wandelen; lopen; slenteren; kuieren; rondslenteren
    • wandelen Verb (wandel, wandelt, wandelde, wandelden, gewandeld)
    • lopen Verb (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
    • slenteren Verb (slenter, slentert, slenterde, slenterden, geslenterd)
    • kuieren Verb (kuier, kuiert, kuierde, kuierden, gekuierd)
    • rondslenteren Verb (slenter rond, slentert rond, slenterde rond, slenterden rond, rondgeslenterd)
  2. wandelen
    – lopen voor je ontspanning 1
    wandelen
    – lopen voor je ontspanning 1
    • wandelen Verb (wandel, wandelt, wandelde, wandelden, gewandeld)
      • de toeristen wandelden door de stad1

Konjugationen für wandelen:

o.t.t.
  1. wandel
  2. wandelt
  3. wandelt
  4. wandelen
  5. wandelen
  6. wandelen
o.v.t.
  1. wandelde
  2. wandelde
  3. wandelde
  4. wandelden
  5. wandelden
  6. wandelden
v.t.t.
  1. heb gewandeld
  2. hebt gewandeld
  3. heeft gewandeld
  4. hebben gewandeld
  5. hebben gewandeld
  6. hebben gewandeld
v.v.t.
  1. had gewandeld
  2. had gewandeld
  3. had gewandeld
  4. hadden gewandeld
  5. hadden gewandeld
  6. hadden gewandeld
o.t.t.t.
  1. zal wandelen
  2. zult wandelen
  3. zal wandelen
  4. zullen wandelen
  5. zullen wandelen
  6. zullen wandelen
o.v.t.t.
  1. zou wandelen
  2. zou wandelen
  3. zou wandelen
  4. zouden wandelen
  5. zouden wandelen
  6. zouden wandelen
en verder
  1. ben gewandeld
  2. bent gewandeld
  3. is gewandeld
  4. zijn gewandeld
  5. zijn gewandeld
  6. zijn gewandeld
diversen
  1. wandel!
  2. wandelt!
  3. gewandeld
  4. wandelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Definitionen für "wandelen":

  1. lopen voor je ontspanning1
    • de toeristen wandelden door de stad1

Related Synonyms for wandelen