Niederländisch

Detailed Synonyms for opwekken in Niederländisch

opwekken:

opwekken Verb (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)

  1. opwekken
    opwekken; aansporen; stimuleren; aandrijven; prikkelen; opkrikken
    • opwekken Verb (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • aansporen Verb (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • stimuleren Verb (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aandrijven Verb (drijf aan, drijft aan, dreef aan, dreven aan, aangedreven)
    • prikkelen Verb (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • opkrikken Verb (krik op, krikt op, krikte op, krikten op, opgekrikt)
  2. opwekken
    opwekken; tot leven wekken; activeren; reanimeren; verlevendigen; opleven
    • opwekken Verb (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • tot leven wekken Verb (wek tot leven, wekt tot leven, wekte tot leven, wekten tot leven, tot leven gewekt)
    • activeren Verb (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • reanimeren Verb
    • verlevendigen Verb (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
    • opleven Verb (leef op, leeft op, leefde op, leefden op, opgeleefd)
  3. opwekken
    opwinden; opwekken; prikkelen; stimuleren
    • opwinden Verb (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • opwekken Verb (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • prikkelen Verb (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • stimuleren Verb (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  4. opwekken
    aanmoedigen; activeren; opwekken; oppeppen; stimuleren; bezielen
    • aanmoedigen Verb (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • activeren Verb (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • opwekken Verb (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • oppeppen Verb (pep op, pept op, pepte op, pepten op, opgepept)
    • stimuleren Verb (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • bezielen Verb (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)

Konjugationen für opwekken:

o.t.t.
  1. wek op
  2. wekt op
  3. wekt op
  4. wekken op
  5. wekken op
  6. wekken op
o.v.t.
  1. wekte op
  2. wekte op
  3. wekte op
  4. wekten op
  5. wekten op
  6. wekten op
v.t.t.
  1. heb opgewekt
  2. hebt opgewekt
  3. heeft opgewekt
  4. hebben opgewekt
  5. hebben opgewekt
  6. hebben opgewekt
v.v.t.
  1. had opgewekt
  2. had opgewekt
  3. had opgewekt
  4. hadden opgewekt
  5. hadden opgewekt
  6. hadden opgewekt
o.t.t.t.
  1. zal opwekken
  2. zult opwekken
  3. zal opwekken
  4. zullen opwekken
  5. zullen opwekken
  6. zullen opwekken
o.v.t.t.
  1. zou opwekken
  2. zou opwekken
  3. zou opwekken
  4. zouden opwekken
  5. zouden opwekken
  6. zouden opwekken
en verder
  1. is opgewekt
  2. zijn opgewekt
diversen
  1. wek op!
  2. wekt op!
  3. opgewekt
  4. opwekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opwekken [znw.] Nomen

  1. opwekken
    instigeren; opwekken

Related Synonyms for opwekken