Niederländisch
Detailed Synonyms for oppeuzelen in Niederländisch
oppeuzelen:
-
oppeuzelen
-
oppeuzelen
consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen-
tot zich nemen Verb (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
oppeuzelen
Konjugationen für oppeuzelen:
o.t.t.
- peuzel op
- peuzelt op
- peuzelt op
- peuzelen op
- peuzelen op
- peuzelen op
o.v.t.
- peuzelde op
- peuzelde op
- peuzelde op
- peuzelden op
- peuzelden op
- peuzelden op
v.t.t.
- heb opgepeuzeld
- hebt opgepeuzeld
- heeft opgepeuzeld
- hebben opgepeuzeld
- hebben opgepeuzeld
- hebben opgepeuzeld
v.v.t.
- had opgepeuzeld
- had opgepeuzeld
- had opgepeuzeld
- hadden opgepeuzeld
- hadden opgepeuzeld
- hadden opgepeuzeld
o.t.t.t.
- zal oppeuzelen
- zult oppeuzelen
- zal oppeuzelen
- zullen oppeuzelen
- zullen oppeuzelen
- zullen oppeuzelen
o.v.t.t.
- zou oppeuzelen
- zou oppeuzelen
- zou oppeuzelen
- zouden oppeuzelen
- zouden oppeuzelen
- zouden oppeuzelen
en verder
- is opgepeuzeld
- zijn opgepeuzeld
diversen
- peuzel op!
- peuzelt op!
- opgepeuzeld
- oppeuzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze