Niederländisch

Detailed Synonyms for openen in Niederländisch

openen:

openen Verb (open, opent, opende, openden, geopend)

  1. openen
    openen; inleiden
    • openen Verb (open, opent, opende, openden, geopend)
    • inleiden Verb (leid in, leidt in, leidde in, leidden in, ingeleid)
  2. openen
    openen; openmaken; opendoen; ontsluiten
    • openen Verb (open, opent, opende, openden, geopend)
    • openmaken Verb (maak open, maakt open, maakte open, maakten open, opengemaakt)
    • opendoen Verb (doe open, doet open, deed open, deden open, opengedaan)
    • ontsluiten Verb (ontsluit, ontsloot, ontsloten, ontsloten)
  3. openen
    openen; ontsluiten; opendraaien
    • openen Verb (open, opent, opende, openden, geopend)
    • ontsluiten Verb (ontsluit, ontsloot, ontsloten, ontsloten)
    • opendraaien Verb (draai open, draait open, draaide open, draaiden open, opengedraaid)
  4. openen
    uitbreiden; expanderen; verruimen; vermeerderen; verwijden; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen
    • uitbreiden Verb (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
    • expanderen Verb
    • verruimen Verb (verruim, verruimt, verruimde, verruimden, verruimd)
    • vermeerderen Verb (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • verwijden Verb (verwijd, verwijdt, verwijdde, verwijdden, verwijd)
    • uitbouwen Verb (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)
    • verbreiden Verb (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • uitdijen Verb (dij uit, dijt uit, dijde uit, dijden uit, uitgedijd)
    • openen Verb (open, opent, opende, openden, geopend)
  5. openen
    ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen
    • ter sprake brengen Verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden Verb (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • starten Verb (start, startte, startten, gestart)
    • entameren Verb
    • openen Verb (open, opent, opende, openden, geopend)
    • opwerpen Verb (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • te berde brengen Verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • aankaarten Verb (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • aanknopen Verb (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
  6. openen
    vrijgeven; openstellen; toegankelijk maken; openen
    • vrijgeven Verb (geef vrij, geeft vrij, gaf vrij, gaven vrij, vrijgegeven)
    • openstellen Verb (stel open, stelt open, stelde open, stelden open, opengesteld)
    • openen Verb (open, opent, opende, openden, geopend)

Konjugationen für openen:

o.t.t.
  1. open
  2. opent
  3. opent
  4. openen
  5. openen
  6. openen
o.v.t.
  1. opende
  2. opende
  3. opende
  4. openden
  5. openden
  6. openden
v.t.t.
  1. heb geopend
  2. hebt geopend
  3. heeft geopend
  4. hebben geopend
  5. hebben geopend
  6. hebben geopend
v.v.t.
  1. had geopend
  2. had geopend
  3. had geopend
  4. hadden geopend
  5. hadden geopend
  6. hadden geopend
o.t.t.t.
  1. zal openen
  2. zult openen
  3. zal openen
  4. zullen openen
  5. zullen openen
  6. zullen openen
o.v.t.t.
  1. zou openen
  2. zou openen
  3. zou openen
  4. zouden openen
  5. zouden openen
  6. zouden openen
en verder
  1. ben geopend
  2. bent geopend
  3. is geopend
  4. zijn geopend
  5. zijn geopend
  6. zijn geopend
diversen
  1. open!
  2. opent!
  3. geopend
  4. openend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for openen