Niederländisch

Detailed Synonyms for dartel in Niederländisch

dartel:

dartel Adjektiv

  1. dartel
    blijmoedig; vrolijk; levendig; opgetogen; zonnig; lustig; opgewekt; uitgelaten; fideel; jolig; monter; dartel; kwiek; welgemoed; wakker; fleurig; blijgeestig; blij; opgeruimd; geestig; kleurig
  2. dartel
    speels; dartel
  3. dartel
    vrolijk; levendig; levenslustig; opgewekt; monter; blij; dartel; blijmoedig; tierig; opgetogen

Verwandte Wörter für "dartel":


dartelen:

dartelen Verb (dartel, dartelt, dartelde, dartelden, gedarteld)

  1. dartelen
    dartelen; huppelen
    • dartelen Verb (dartel, dartelt, dartelde, dartelden, gedarteld)
    • huppelen Verb (huppel, huppelt, huppelde, huppelden, gehuppeld)

Konjugationen für dartelen:

o.t.t.
  1. dartel
  2. dartelt
  3. dartelt
  4. dartelen
  5. dartelen
  6. dartelen
o.v.t.
  1. dartelde
  2. dartelde
  3. dartelde
  4. dartelden
  5. dartelden
  6. dartelden
v.t.t.
  1. heb gedarteld
  2. hebt gedarteld
  3. heeft gedarteld
  4. hebben gedarteld
  5. hebben gedarteld
  6. hebben gedarteld
v.v.t.
  1. had gedarteld
  2. had gedarteld
  3. had gedarteld
  4. hadden gedarteld
  5. hadden gedarteld
  6. hadden gedarteld
o.t.t.t.
  1. zal dartelen
  2. zult dartelen
  3. zal dartelen
  4. zullen dartelen
  5. zullen dartelen
  6. zullen dartelen
o.v.t.t.
  1. zou dartelen
  2. zou dartelen
  3. zou dartelen
  4. zouden dartelen
  5. zouden dartelen
  6. zouden dartelen
diversen
  1. dartel!
  2. dartelt!
  3. gedarteld
  4. dartelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze