Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. afweren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for afweren in Niederländisch

afweren:

afweren Verb (weer af, weert af, weerde af, weerden af, afgeweerd)

  1. afweren
    pareren; afweren; weren
    • pareren Verb (pareer, pareert, pareerde, pareerden, gepareerd)
    • afweren Verb (weer af, weert af, weerde af, weerden af, afgeweerd)
    • weren Verb (weer, weert, weerde, weerden, geweerd)
  2. afweren
    verdedigen; verweren; afweren; weren
    • verdedigen Verb (verdedig, verdedigt, verdedigde, verdedigden, verdedigd)
    • verweren Verb (verweer, verweert, verweerde, verweerden, verweerd)
    • afweren Verb (weer af, weert af, weerde af, weerden af, afgeweerd)
    • weren Verb (weer, weert, weerde, weerden, geweerd)

Konjugationen für afweren:

o.t.t.
  1. weer af
  2. weert af
  3. weert af
  4. weren af
  5. weren af
  6. weren af
o.v.t.
  1. weerde af
  2. weerde af
  3. weerde af
  4. weerden af
  5. weerden af
  6. weerden af
v.t.t.
  1. heb afgeweerd
  2. hebt afgeweerd
  3. heeft afgeweerd
  4. hebben afgeweerd
  5. hebben afgeweerd
  6. hebben afgeweerd
v.v.t.
  1. had afgeweerd
  2. had afgeweerd
  3. had afgeweerd
  4. hadden afgeweerd
  5. hadden afgeweerd
  6. hadden afgeweerd
o.t.t.t.
  1. zal afweren
  2. zult afweren
  3. zal afweren
  4. zullen afweren
  5. zullen afweren
  6. zullen afweren
o.v.t.t.
  1. zou afweren
  2. zou afweren
  3. zou afweren
  4. zouden afweren
  5. zouden afweren
  6. zouden afweren
diversen
  1. weer af!
  2. weert af!
  3. afgeweerd
  4. afwerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze