Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. aanblazen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for aanblazen in Niederländisch

aanblazen:

aanblazen Verb (blaas aan, blaast aan, blies aan, bliezen aan, aangeblazen)

  1. aanblazen
    aanwakkeren; aanblazen; doen opvlammen
    • aanwakkeren Verb (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanblazen Verb (blaas aan, blaast aan, blies aan, bliezen aan, aangeblazen)
  2. aanblazen
    stoken; opstoken; poken; aanblazen; aanstoken; oppoken; aanwakkeren
    • stoken Verb (stook, stookt, stookte, stookten, gestookt)
    • opstoken Verb (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • poken Verb
    • aanblazen Verb (blaas aan, blaast aan, blies aan, bliezen aan, aangeblazen)
    • aanstoken Verb (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
    • oppoken Verb (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanwakkeren Verb (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)

Konjugationen für aanblazen:

o.t.t.
  1. blaas aan
  2. blaast aan
  3. blaast aan
  4. blazen aan
  5. blazen aan
  6. blazen aan
o.v.t.
  1. blies aan
  2. blies aan
  3. blies aan
  4. bliezen aan
  5. bliezen aan
  6. bliezen aan
v.t.t.
  1. heb aangeblazen
  2. hebt aangeblazen
  3. heeft aangeblazen
  4. hebben aangeblazen
  5. hebben aangeblazen
  6. hebben aangeblazen
v.v.t.
  1. had aangeblazen
  2. had aangeblazen
  3. had aangeblazen
  4. hadden aangeblazen
  5. hadden aangeblazen
  6. hadden aangeblazen
o.t.t.t.
  1. zal aanblazen
  2. zult aanblazen
  3. zal aanblazen
  4. zullen aanblazen
  5. zullen aanblazen
  6. zullen aanblazen
o.v.t.t.
  1. zou aanblazen
  2. zou aanblazen
  3. zou aanblazen
  4. zouden aanblazen
  5. zouden aanblazen
  6. zouden aanblazen
diversen
  1. blaas aan!
  2. blaast aan!
  3. aangeblazen
  4. aanblazende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze