Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. versleten:
  2. verslijten:


Niederländisch

Detailed Synonyms for versleten in Niederländisch

versleten:

versleten Adjektiv

  1. versleten
    versleten; vervallen; afgeleefd; oud; afgedragen; afgetrapt

versleten form of verslijten:

verslijten [znw.] Nomen

  1. verslijten
    verslijten; slijten

verslijten Verb (verslijt, versleet, versleten, versleten)

  1. verslijten
    verslijten; slijten; verteren; afdragen
    • verslijten Verb (verslijt, versleet, versleten, versleten)
    • slijten Verb (slijt, sleet, sleten, gesleten)
    • verteren Verb (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • afdragen Verb (draag af, draagt af, droeg af, droegen af, afgedragen)
  2. verslijten
    – hem daarvoor aanzien 1
    verslijten
    – hem daarvoor aanzien 1
    • verslijten Verb (verslijt, versleet, versleten, versleten)
      • ik heb hem altijd voor dom versleten1
  3. verslijten
    – het gebruiken en daardoor langzaam kapot laten gaan 1
    verslijten
    – het gebruiken en daardoor langzaam kapot laten gaan 1
    • verslijten Verb (verslijt, versleet, versleten, versleten)
      • hij heeft al drie spijkerbroeken versleten dit jaar1

Konjugationen für verslijten:

o.t.t.
  1. verslijt
  2. verslijt
  3. verslijt
  4. verslijten
  5. verslijten
  6. verslijten
o.v.t.
  1. versleet
  2. versleet
  3. versleet
  4. versleten
  5. versleten
  6. versleten
v.t.t.
  1. heb versleten
  2. hebt versleten
  3. heeft versleten
  4. hebben versleten
  5. hebben versleten
  6. hebben versleten
v.v.t.
  1. had versleten
  2. had versleten
  3. had versleten
  4. hadden versleten
  5. hadden versleten
  6. hadden versleten
o.t.t.t.
  1. zal verslijten
  2. zult verslijten
  3. zal verslijten
  4. zullen verslijten
  5. zullen verslijten
  6. zullen verslijten
o.v.t.t.
  1. zou verslijten
  2. zou verslijten
  3. zou verslijten
  4. zouden verslijten
  5. zouden verslijten
  6. zouden verslijten
diversen
  1. verslijt!
  2. verslijt!
  3. versleten
  4. verslijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Definitionen für "verslijten":

  1. hem daarvoor aanzien1
    • ik heb hem altijd voor dom versleten1
  2. het gebruiken en daardoor langzaam kapot laten gaan1
    • hij heeft al drie spijkerbroeken versleten dit jaar1