Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. stok:
  2. stokken:


Niederländisch

Detailed Synonyms for stok in Niederländisch

stok:

stok [de ~ (m)] Nomen

  1. de stok
    de staaf; de baton; de stang; de stok; de staf
  2. de stok
    – lang, dun, rond stuk hout 1
    de stok
    – lang, dun, rond stuk hout 1
    • stok [de ~ (m)] Nomen
      • hij sloeg de hond met een stok1

Verwandte Wörter für "stok":


Verwandte Definitionen für "stok":

  1. lang, dun, rond stuk hout1
    • hij sloeg de hond met een stok1

stokken:

stokken Verb (stok, stokt, stokte, stokten, gestokt)

  1. stokken
    stokken; blijven steken; vastlopen; haperen
    • stokken Verb (stok, stokt, stokte, stokten, gestokt)
    • blijven steken Verb (blijf steken, blijft steken, bleef steken, bleven steken, steken gebleven)
    • vastlopen Verb (loop vast, loopt vast, liep vast, liepen vast, vastgelopen)
    • haperen Verb (haper, hapert, haperde, haperden, gehaperd)

Konjugationen für stokken:

o.t.t.
  1. stok
  2. stokt
  3. stokt
  4. stokken
  5. stokken
  6. stokken
o.v.t.
  1. stokte
  2. stokte
  3. stokte
  4. stokten
  5. stokten
  6. stokten
v.t.t.
  1. heb gestokt
  2. hebt gestokt
  3. heeft gestokt
  4. hebben gestokt
  5. hebben gestokt
  6. hebben gestokt
v.v.t.
  1. had gestokt
  2. had gestokt
  3. had gestokt
  4. hadden gestokt
  5. hadden gestokt
  6. hadden gestokt
o.t.t.t.
  1. zal stokken
  2. zult stokken
  3. zal stokken
  4. zullen stokken
  5. zullen stokken
  6. zullen stokken
o.v.t.t.
  1. zou stokken
  2. zou stokken
  3. zou stokken
  4. zouden stokken
  5. zouden stokken
  6. zouden stokken
en verder
  1. ben gestokt
  2. bent gestokt
  3. is gestokt
  4. zijn gestokt
  5. zijn gestokt
  6. zijn gestokt
diversen
  1. stok!
  2. stokt!
  3. gestokt
  4. stokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stokken [de ~] Nomen, Plural

  1. de stokken
    de stokken; de wandelstokken

Verwandte Wörter für "stokken":


Related Synonyms for stok