Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. saneren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for saneren in Niederländisch

saneren:

saneren Verb (saneer, saneert, saneerde, saneerden, gesaneerd)

  1. saneren
    saneren
    • saneren Verb (saneer, saneert, saneerde, saneerden, gesaneerd)

Konjugationen für saneren:

o.t.t.
  1. saneer
  2. saneert
  3. saneert
  4. saneren
  5. saneren
  6. saneren
o.v.t.
  1. saneerde
  2. saneerde
  3. saneerde
  4. saneerden
  5. saneerden
  6. saneerden
v.t.t.
  1. heb gesaneerd
  2. hebt gesaneerd
  3. heeft gesaneerd
  4. hebben gesaneerd
  5. hebben gesaneerd
  6. hebben gesaneerd
v.v.t.
  1. had gesaneerd
  2. had gesaneerd
  3. had gesaneerd
  4. hadden gesaneerd
  5. hadden gesaneerd
  6. hadden gesaneerd
o.t.t.t.
  1. zal saneren
  2. zult saneren
  3. zal saneren
  4. zullen saneren
  5. zullen saneren
  6. zullen saneren
o.v.t.t.
  1. zou saneren
  2. zou saneren
  3. zou saneren
  4. zouden saneren
  5. zouden saneren
  6. zouden saneren
en verder
  1. ben gesaneerd
  2. bent gesaneerd
  3. is gesaneerd
  4. zijn gesaneerd
  5. zijn gesaneerd
  6. zijn gesaneerd
diversen
  1. saneer!
  2. saneert!
  3. gesaneerd
  4. sanerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

saneren [znw.] Nomen

  1. saneren
    saneren; de sanering; de gezondmaking