Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. overredend:
  2. overreden:


Niederländisch

Detailed Synonyms for overredend in Niederländisch

overredend:

overredend Adjektiv

  1. overredend

overreden:

overreden Verb (overreed, overreedt, overreedde, overreedden, overreed)

  1. overreden
    overtuigen; overhalen; overreden; ompraten
    • overtuigen Verb (overtuig, overtuigt, overtuigde, overtuigden, overtuigd)
    • overhalen Verb (haal over, haalt over, haalde over, haalden over, over gehaald)
    • overreden Verb (overreed, overreedt, overreedde, overreedden, overreed)
    • ompraten Verb (praat om, praatte om, praatten om, omgepraat)

Konjugationen für overreden:

o.t.t.
  1. overreed
  2. overreedt
  3. overreedt
  4. overreden
  5. overreden
  6. overreden
o.v.t.
  1. overreedde
  2. overreedde
  3. overreedde
  4. overreedden
  5. overreedden
  6. overreedden
v.t.t.
  1. heb overreed
  2. hebt overreed
  3. heeft overreed
  4. hebben overreed
  5. hebben overreed
  6. hebben overreed
v.v.t.
  1. had overreed
  2. had overreed
  3. had overreed
  4. hadden overreed
  5. hadden overreed
  6. hadden overreed
o.t.t.t.
  1. zal overreden
  2. zult overreden
  3. zal overreden
  4. zullen overreden
  5. zullen overreden
  6. zullen overreden
o.v.t.t.
  1. zou overreden
  2. zou overreden
  3. zou overreden
  4. zouden overreden
  5. zouden overreden
  6. zouden overreden
en verder
  1. ben overreed
  2. bent overreed
  3. is overreed
  4. zijn overreed
  5. zijn overreed
  6. zijn overreed
diversen
  1. overreed!
  2. overreedt!
  3. overreden
  4. overredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze