Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. kluisteren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for kluisterend in Niederländisch

kluisteren:

kluisteren Verb (kluister, kluistert, kluisterde, kluisterden, gekluisterd)

  1. kluisteren
    boeien; ketenen; binden; kluisteren
    • boeien Verb (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)
    • ketenen Verb (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • binden Verb (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • kluisteren Verb (kluister, kluistert, kluisterde, kluisterden, gekluisterd)

Konjugationen für kluisteren:

o.t.t.
  1. kluister
  2. kluistert
  3. kluistert
  4. kluisteren
  5. kluisteren
  6. kluisteren
o.v.t.
  1. kluisterde
  2. kluisterde
  3. kluisterde
  4. kluisterden
  5. kluisterden
  6. kluisterden
v.t.t.
  1. heb gekluisterd
  2. hebt gekluisterd
  3. heeft gekluisterd
  4. hebben gekluisterd
  5. hebben gekluisterd
  6. hebben gekluisterd
v.v.t.
  1. had gekluisterd
  2. had gekluisterd
  3. had gekluisterd
  4. hadden gekluisterd
  5. hadden gekluisterd
  6. hadden gekluisterd
o.t.t.t.
  1. zal kluisteren
  2. zult kluisteren
  3. zal kluisteren
  4. zullen kluisteren
  5. zullen kluisteren
  6. zullen kluisteren
o.v.t.t.
  1. zou kluisteren
  2. zou kluisteren
  3. zou kluisteren
  4. zouden kluisteren
  5. zouden kluisteren
  6. zouden kluisteren
en verder
  1. ben gekluisterd
  2. bent gekluisterd
  3. is gekluisterd
  4. zijn gekluisterd
  5. zijn gekluisterd
  6. zijn gekluisterd
diversen
  1. kluister!
  2. kluistert!
  3. gekluisterd
  4. kluisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "kluisteren":