Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. intrigerend:
  2. intrigeren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for intrigerend in Niederländisch

intrigerend:

intrigerend Adjektiv

  1. intrigerend

intrigerend form of intrigeren:

intrigeren Verb (intrigeer, intrigeert, intrigeerde, intrigeerden, geïntrigeerd)

  1. intrigeren
    intrigeren; fascineren; boeien
    • intrigeren Verb (intrigeer, intrigeert, intrigeerde, intrigeerden, geïntrigeerd)
    • fascineren Verb (fascineer, fascineert, fascineerde, fascineerden, gefascineerd)
    • boeien Verb (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)
  2. intrigeren
    konkelen; intrigeren; kuipen
    • konkelen Verb (konkel, konkelt, konkelde, konkelden, gekonkeld)
    • intrigeren Verb (intrigeer, intrigeert, intrigeerde, intrigeerden, geïntrigeerd)
    • kuipen Verb (kuip, kuipt, kuipte, kuipten, gekuipt)

Konjugationen für intrigeren:

o.t.t.
  1. intrigeer
  2. intrigeert
  3. intrigeert
  4. intrigeren
  5. intrigeren
  6. intrigeren
o.v.t.
  1. intrigeerde
  2. intrigeerde
  3. intrigeerde
  4. intrigeerden
  5. intrigeerden
  6. intrigeerden
v.t.t.
  1. ben geïntrigeerd
  2. bent geïntrigeerd
  3. is geïntrigeerd
  4. zijn geïntrigeerd
  5. zijn geïntrigeerd
  6. zijn geïntrigeerd
v.v.t.
  1. was geïntrigeerd
  2. was geïntrigeerd
  3. was geïntrigeerd
  4. waren geïntrigeerd
  5. waren geïntrigeerd
  6. waren geïntrigeerd
o.t.t.t.
  1. zal intrigeren
  2. zult intrigeren
  3. zal intrigeren
  4. zullen intrigeren
  5. zullen intrigeren
  6. zullen intrigeren
o.v.t.t.
  1. zou intrigeren
  2. zou intrigeren
  3. zou intrigeren
  4. zouden intrigeren
  5. zouden intrigeren
  6. zouden intrigeren
en verder
  1. heb geïntigreerd
  2. hebt geïntigreerd
  3. heeft geïntigreerd
  4. hebben geïntigreerd
  5. hebben geïntigreerd
  6. hebben geïntigreerd
diversen
  1. intrigeer!
  2. intrigeert!
  3. geïntrigeerd
  4. intrigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze