Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. torsen:
  2. tors:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für torsen (Niederländisch) ins Französisch

torsen:

torsen Verb (tors, torst, torste, torsten, getorst)

  1. torsen (gebukt gaan onder)
    porter; trimballer; traîner
    • porter Verb (porte, portes, portons, portez, )
    • trimballer Verb
    • traîner Verb (traîne, traînes, traînons, traînez, )
  2. torsen (sjouwen; zeulen)
    traîner; porter; trimballer; porter avec effort
    • traîner Verb (traîne, traînes, traînons, traînez, )
    • porter Verb (porte, portes, portons, portez, )
    • trimballer Verb

Konjugationen für torsen:

o.t.t.
  1. tors
  2. torst
  3. torst
  4. torsen
  5. torsen
  6. torsen
o.v.t.
  1. torste
  2. torste
  3. torste
  4. torsten
  5. torsten
  6. torsten
v.t.t.
  1. heb getorst
  2. hebt getorst
  3. heeft getorst
  4. hebben getorst
  5. hebben getorst
  6. hebben getorst
v.v.t.
  1. had getorst
  2. had getorst
  3. had getorst
  4. hadden getorst
  5. hadden getorst
  6. hadden getorst
o.t.t.t.
  1. zal torsen
  2. zult torsen
  3. zal torsen
  4. zullen torsen
  5. zullen torsen
  6. zullen torsen
o.v.t.t.
  1. zou torsen
  2. zou torsen
  3. zou torsen
  4. zouden torsen
  5. zouden torsen
  6. zouden torsen
en verder
  1. ben getorst
  2. bent getorst
  3. is getorst
  4. zijn getorst
  5. zijn getorst
  6. zijn getorst
diversen
  1. tors!
  2. torst!
  3. getorst
  4. torsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für torsen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
porter gebukt gaan onder; sjouwen; torsen; zeulen aan hebben; aandoen; aangeven; aanreiken; afgeven; afvoeren; berokkenen; dragen; geven; meedragen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; ondersteunen; opwaarts dragen; overgeven; overhandigen; rugsteunen; steunen; toebrengen; toesteken; veroorzaken; versturen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zenden
porter avec effort sjouwen; torsen; zeulen ondersteunen; rugsteunen; steunen
traîner gebukt gaan onder; sjouwen; torsen; zeulen aanslepen; aarzelen; dralen; drentelen; dubben; flaneren; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; slenteren; slepen; sleuren; slingeren; talmen; teuten; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; weifelen
trimballer gebukt gaan onder; sjouwen; torsen; zeulen

Verwandte Wörter für "torsen":


Wiktionary Übersetzungen für torsen:


Cross Translation:
FromToVia
torsen porter bear — carry

torsen form of tors:

tors [de ~ (m)] Nomen

  1. de tors (borstkas; thorax; ribbenkast)
    le thorax; la cage thoracique

Übersetzung Matrix für tors:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
cage thoracique borstkas; ribbenkast; thorax; tors
thorax borstkas; ribbenkast; thorax; tors borstkassen; ribbenkasten

Verwandte Wörter für "tors":


Wiktionary Übersetzungen für tors:

tors
noun
  1. Tronc, corps sans tête et sans membres.