Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. losplukken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für losplukken (Niederländisch) ins Französisch

losplukken:

losplukken Verb (pluk los, plukt los, plukte los, plukten los, losgeplukt)

  1. losplukken (lospeuteren)
    enlever
    • enlever Verb (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )

Konjugationen für losplukken:

o.t.t.
  1. pluk los
  2. plukt los
  3. plukt los
  4. plukken los
  5. plukken los
  6. plukken los
o.v.t.
  1. plukte los
  2. plukte los
  3. plukte los
  4. plukten los
  5. plukten los
  6. plukten los
v.t.t.
  1. heb losgeplukt
  2. hebt losgeplukt
  3. heeft losgeplukt
  4. hebben losgeplukt
  5. hebben losgeplukt
  6. hebben losgeplukt
v.v.t.
  1. had losgeplukt
  2. had losgeplukt
  3. had losgeplukt
  4. hadden losgeplukt
  5. hadden losgeplukt
  6. hadden losgeplukt
o.t.t.t.
  1. zal losplukken
  2. zult losplukken
  3. zal losplukken
  4. zullen losplukken
  5. zullen losplukken
  6. zullen losplukken
o.v.t.t.
  1. zou losplukken
  2. zou losplukken
  3. zou losplukken
  4. zouden losplukken
  5. zouden losplukken
  6. zouden losplukken
en verder
  1. ben losgeplukt
  2. bent losgeplukt
  3. is losgeplukt
  4. zijn losgeplukt
  5. zijn losgeplukt
  6. zijn losgeplukt
diversen
  1. pluk los!
  2. plukt los!
  3. losgeplukt
  4. losplukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für losplukken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
enlever lospeuteren; losplukken aanwrijven; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afplukken; afrukken; afscheuren; benemen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; meenemen; naar buiten halen; nadragen; ontfutselen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; ophalen; pikken; plukken; plunderen; roven; ruimen; schaken; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitdoen; uitgommen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vlakken; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen; wegvegen; wissen