Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für groeiend (Niederländisch) ins Französisch

groeiend:

groeiend Adjektiv

  1. groeiend

Übersetzung Matrix für groeiend:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
croissant croissantje; sikkel; sikkeltje
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
croissant groeiend in toenemende mate; meer en meer; toenemend
grandissant groeiend

groeien:

groeien Verb (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)

  1. groeien (opgroeien; groot worden)
    grandir; croître; pousser; dominer; s'envoler
    • grandir Verb (grandis, grandit, grandissons, grandissez, )
    • croître Verb (croîs, croît, croissons, croissez, )
    • pousser Verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
    • dominer Verb (domine, domines, dominons, dominez, )
    • s'envoler Verb
  2. groeien (toenemen; stijgen; vermeerderen; )
    augmenter; accroître; croître; grandir; agrandir; grossir; amplifier; s'étendre; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir
    • augmenter Verb (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, )
    • accroître Verb
    • croître Verb (croîs, croît, croissons, croissez, )
    • grandir Verb (grandis, grandit, grandissons, grandissez, )
    • agrandir Verb (agrandis, agrandit, agrandissons, agrandissez, )
    • grossir Verb (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
    • amplifier Verb (amplifie, amplifies, amplifions, amplifiez, )
    • s'étendre Verb
    • s'agrandir Verb
    • s'élargir Verb

Konjugationen für groeien:

o.t.t.
  1. groei
  2. groeit
  3. groeit
  4. groeien
  5. groeien
  6. groeien
o.v.t.
  1. groeide
  2. groeide
  3. groeide
  4. groeiden
  5. groeiden
  6. groeiden
v.t.t.
  1. ben gegroeid
  2. bent gegroeid
  3. is gegroeid
  4. zijn gegroeid
  5. zijn gegroeid
  6. zijn gegroeid
v.v.t.
  1. was gegroeid
  2. was gegroeid
  3. was gegroeid
  4. waren gegroeid
  5. waren gegroeid
  6. waren gegroeid
o.t.t.t.
  1. zal groeien
  2. zult groeien
  3. zal groeien
  4. zullen groeien
  5. zullen groeien
  6. zullen groeien
o.v.t.t.
  1. zou groeien
  2. zou groeien
  3. zou groeien
  4. zouden groeien
  5. zouden groeien
  6. zouden groeien
diversen
  1. groei!
  2. groeit!
  3. gegroeid
  4. groeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

groeien [znw.] Nomen

  1. groeien (groeiproces; groei)
    le développement; l'expansion; la croissance; le déploiement; le processus de croissance; l'accroissement

Übersetzung Matrix für groeien:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
accroissement groei; groeien; groeiproces aangroei; aangroeiing; aanvulling; aanwas; aanwassen; aanwinst; bloei; expansie; groei; groter worden; ontplooiing; ontwikkeling; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; uitzetting; vergroting; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; wasdom
croissance groei; groeien; groeiproces aangroei; aangroeiing; aanplant; aanwas; aanwassen; aanwinst; aanzwellen; begroeiing; bloei; expansie; gewas; groei; groter worden; hausse; hoogconjunctuur; ontplooiing; ontwikkeling; schaalvergroting; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; uitdijen; uitdijing; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; wasdom
déploiement groei; groeien; groeiproces inzetten
développement groei; groeien; groeiproces beschaven; bloei; cultiveren; effect; geestelijke vorming; groei; hausse; hervorming; hoogconjunctuur; omkeer; omschakeling; omwisselen; ontplooiing; ontwikkelen; ontwikkeling; ontwikkelingsgang; ontwikkeltijd; progressie; schaalvergroting; transformatie; uitwerking; veranderen; verandering; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering; vormen; vorming; wasdom; wending; wijzigen; wijziging
expansion groei; groeien; groeiproces aanvulling; expansie; groei; schaalvergroting; toename; uitbreiding; uitlegging; uitspreiding; uitzetting; verbreiding; vergroting
processus de croissance groei; groeien; groeiproces
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
accroître aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aangroeien; accentueren; benadrukken; zich vermeerderen
agrandir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanbouwen; bijbouwen; expanderen; maximaliseren; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
amplifier aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanscherpen; intensiveren; talrijker maken; toespitsen; uitbreiden; vergroten; verhevigen; vermeerderen; versterken
augmenter aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aangroeien; aanwassen; aanzwiepen; hoger draaien; hoger maken; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogdraaien; omhoogstijgen; opdraaien; opdrijven; ophogen; opschroeven; opvoeren; rijzen; stijgen; talrijker maken; uitbreiden; veel doen stijgen; vergroten; verhogen; vermeerderen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen; zich vermeerderen
croître aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; omhooggaan; opgroeien; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; gedijen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen; tieren; wassen
dominer groeien; groot worden; opgroeien bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; de overhand hebben; domineren; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; intomen; macht uitoefenen; machtiger zijn; matigen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; regeren; terughouden; uitrijzen; uittorenen; zich meester maken van
grandir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; omhooggaan; opgroeien; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoog schieten; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; opschieten; rijzen; stijgen; uit de grond schieten; volgroeien; volwassen worden
grossir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aandikken; aanwassen; bollen; dik worden; dikker worden; expanderen; geconcentreerder worden; iets overdreven voorstellen; laten exploderen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; opblazen; opbollen; openen; opkloppen; opschroeven; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; rijzen; stijgen; stollen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; verdikken; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
pousser groeien; groot worden; opgroeien aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
s'accroître aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen
s'agrandir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; hoger worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen
s'amplifier aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; dik worden; expanderen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; openen; opzwellen; rijzen; stijgen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
s'envoler groeien; groot worden; opgroeien afreizen; afspatten; afspringen; afvliegen; fladderen; omhoogkomen; omvliegen; opstappen; opstijgen; opstuiven; opvliegen; opwaaien; opwaarts vliegen; smeren; uitvliegen; vertrekken; verwaaien; verwijderen; wapperen; weggaan; wegreizen; wegstuiven; wegtrekken; wegvliegen; wegwaaien
s'élargir aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen uitrekken; verlengen
s'étendre aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen afdwalen; neervlijen; rekken; uitstrekken; uitweiden; vlijen

Verwandte Wörter für "groeien":


Verwandte Definitionen für "groeien":

  1. groter of meer worden1
    • het aantal leerlingen groeit1

Wiktionary Übersetzungen für groeien:

groeien
verb
  1. groter worden
groeien
Cross Translation:
FromToVia
groeien accroître accrue — increase
groeien grandir; croître grow — (intransitive) to become bigger
groeien pousser grow — (intransitive) to appear or sprout
groeien croître; grandir wachsen — (intransitiv) größer werden
groeien pousser wachsen — (intransitiv) Pflanzen, Pilze: an einer bestimmten Stelle vorkommen