Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. dichtsnoeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für dichtsnoeren (Niederländisch) ins Französisch

dichtsnoeren:

dichtsnoeren Verb

  1. dichtsnoeren (dichtgespen; toegespen)
    boucler; attacher; fixer
    • boucler Verb (boucle, boucles, bouclons, bouclez, )
    • attacher Verb (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • fixer Verb (fixe, fixes, fixons, fixez, )
  2. dichtsnoeren (rijgen; dichtrijgen)
    attacher; enfiler; lacer
    • attacher Verb (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • enfiler Verb (enfile, enfiles, enfilons, enfilez, )
    • lacer Verb (lace, laces, laçons, lacez, )

dichtsnoeren [znw.] Nomen

  1. dichtsnoeren (dichtgespen)
    le bouclage

Übersetzung Matrix für dichtsnoeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bouclage dichtgespen; dichtsnoeren aangespen; loopback; vastgespen
fixer aanhechten; bevestiging; vasthechten; vastmaken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
attacher dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen; toegespen aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
boucler dichtgespen; dichtsnoeren; toegespen aangespen; aantrekken; afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtbinden; dichtdoen; dichtmaken; dichttrekken; gespen; grendelen; in de krul zetten; kroezen; krullen; locken; omgespen; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toebinden; toedoen; toemaken; toetrekken; vastgespen; vergrendelen
enfiler dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen aaneenrijgen; aanschieten; rijgen
fixer dichtgespen; dichtsnoeren; toegespen aan elkaar bevestigen; aandraaien; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankijken; aankoppelen; adviseren; afwegen; bekijken; bevestigen; binden; dichtbinden; door draaien vastmaken; ergens aan bevestigen; gadeslaan; hechten; iets aanraden; ingeven; kijken; knevelen; knopen; lijmen; neerleggen; onderuit halen; opplakken; opsluiten; overdenken; overwegen; raden; schouwen; strikken; suggereren; toebinden; toeschouwen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
lacer dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen aaneenrijgen; rijgen; toesnoeren