Niederländisch

Detailübersetzungen für minder worden (Niederländisch) ins Spanisch

minder worden:

Konjugationen für minder worden:

o.t.t.
  1. word minder
  2. wordt minder
  3. wordt minder
  4. worden minder
  5. worden minder
  6. worden minder
o.v.t.
  1. werd minder
  2. werd minder
  3. werd minder
  4. werden minder
  5. werden minder
  6. werden minder
v.t.t.
  1. ben minder geworden
  2. bent minder geworden
  3. is minder geworden
  4. zijn minder geworden
  5. zijn minder geworden
  6. zijn minder geworden
v.v.t.
  1. was minder geworden
  2. was minder geworden
  3. was minder geworden
  4. waren minder geworden
  5. waren minder geworden
  6. waren minder geworden
o.t.t.t.
  1. zal minder worden
  2. zult minder worden
  3. zal minder worden
  4. zullen minder worden
  5. zullen minder worden
  6. zullen minder worden
o.v.t.t.
  1. zou minder worden
  2. zou minder worden
  3. zou minder worden
  4. zouden minder worden
  5. zouden minder worden
  6. zouden minder worden
diversen
  1. word minder!
  2. wordt minder!
  3. minder geworden
  4. minder wordend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

minder worden [znw.] Nomen

  1. minder worden (afname; terugloop; val; daling)
    la disminución
  2. minder worden (vermindering; afname)
    la reducción; la disminución; la bajada; la caída; el descenso

Übersetzung Matrix für minder worden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abreviar afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
bajada afname; minder worden; vermindering afdaling; daling; landing; terechtkomen; val
bajar afdalen
caída afname; minder worden; vermindering het verliezen; ineenstorten; instorten; instorting; inzakking; neervallen; verlies
desaparecer afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
descenso afname; minder worden; vermindering afdaling; daling; degradatie; landing; terechtkomen; terugzetting; val; verlaging
disminución afname; daling; minder worden; terugloop; val; vermindering afname; afname voorraad; aftrek; aftrekking; afzwakking; daling; deductie; degradatie; korting; krimp; krimping; prijsverlaging; reductie; slinking; teruggang; terugloop; terugzetting; verkleining; verlaging; vermindering
disminuir achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
llevarse wegleiden
reducción afname; minder worden; vermindering afname; afslag; afzwakking; beknotting; daling; deflatie; inkrimping; kleiner maken; korting; prijsdaling; prijsverlaging; reduceren; reductie; teruggang; terugloop; vermindering
regresar rentrees; terugkeren
robar stelen
vencer verstrijken; vervallen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abreviar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afkorten; bekorten; inkorten; kort samenvatten; korten; korter maken; lager maken; recapituleren; samenvatten; verkorten; verlagen
ahorrar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden besparen; bezuinigen; bijeenzamelen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; korten; matigen; minder gebruiken; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; schenken; sparen; vergaren; verzamelen
aminorar afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen afprijzen; kleiner maken; lager maken; minimaliseren; ophouden; reduceren; temporiseren; verkleinen; verlagen; verminderen; vertragen
atenuar afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen dichtslaan; dichtwerpen
bajar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afklimmen; aflopen; afstappen; afstijgen; dalen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf klimmen; erafhalen; erop achteruitgaan; eruitgaan; geld inleveren; kelderen; koers zetten naar; lager worden; naar beneden brengen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; neerbrengen; neergaan; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaagbrengen; omlaaggaan; omlaagklauteren; omlaagstappen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; sterk in waarde dalen; uitstappen; vervoegen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich begeven naar; zich vrijmaken
decaer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afknappen; er vanaf breken; in elkaar storten; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; verloederen; verslonzen; vervallen
decrecer achteruitgaan; afnemen; declineren; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen inkrimpen; kleiner worden; slinken
desaparecer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden aanrekenen; aanwrijven; bezwijken; doodgaan; doorleven; doorstaan; heengaan; iemand iets verwijten; inslapen; kwalijk nemen; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdragen; verduren; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; verteren; wegvallen
descender achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afdalen; afrijden; dalen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf rijden; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; naar beneden vallen; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaaggaan; omlaagkomen; omlaagrijden; omlaagvallen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitbuiken; uitzakken; vallen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich vrijmaken
disminuir achteruitgaan; afnemen; dalen; declineren; inkrimpen; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen afnemend; kelderen; kleiner maken; luwen; minder maken; minimaliseren; slinkend; tanend; terugdraaien; terugschroeven; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; verkleinen; wegsterven; zakken
llevarse achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afvoeren; beroven van; depriveren; meedragen; ontnemen; te kort doen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
menguar achteruitgaan; afnemen; declineren; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen wegebben
mermar afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen inkrimpen; krimpen; slinken
rebajar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afprijzen; kleiner maken; lager maken; minimaliseren; reduceren; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; verkleinen; verlagen; verminderen
recortar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden beknotten; beperken; bijknippen; bijsnijden; bomen kappen; coifferen; een beetje knippen; hakken; houwen; inperken; kappen; kleiner maken; knippen; minimaliseren; omhakken; uitknippen; vellen; verkleinen; wegsnijden
reducir achteruitgaan; afnemen; beperken; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen afbreuk doen aan; afprijzen; beknotten; benadelen; beperken; herleiden; kleiner maken; minder maken; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; schaden; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verlagen; verminderen
reducirse afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen door koken dikker maken; door koken verdikken; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; slinken; verdikken
regresar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afzien van rechtsvervolging; draaien; keren; omkeren; retourneren; seponeren; teruggaan; terugkeren; terugkomen; terugreizen; terugrijden; wederkeren; weerkeren; wenden; zwenken
remover achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden beroeren; beroven van; bewegen; depriveren; door elkaar schudden; husselen; hutselen; in beweging brengen; omwoelen; ontnemen; rondroeren; te kort doen; verhuizen; verkassen
restringir afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen beperken; bijsluiten; bijvoegen; indammen; inkapselen; inkorten; inperken; insluiten; korter maken; limiteren; toevoegen; verkorten
robar achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden achterhouden; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; beroven; beroven van; bestelen; bietsen; depriveren; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegplunderen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
vencer achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden afknappen; afsluiten; begeven; beslissen; besluiten; beëindigen; de overwinning behalen; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; flippen; onder gezag brengen; onderwerpen; ophouden; overwinnen; rangschikken naar ouderdom; stoppen; te boven komen; verslaan; winnen; zegevieren

Verwandte Übersetzungen für minder worden