Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. aanmerken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanmerken (Niederländisch) ins Spanisch

aanmerken:

aanmerken Verb (merk aan, merkt aan, merkte aan, merkten aan, aangemerkt)

  1. aanmerken

Konjugationen für aanmerken:

o.t.t.
  1. merk aan
  2. merkt aan
  3. merkt aan
  4. merken aan
  5. merken aan
  6. merken aan
o.v.t.
  1. merkte aan
  2. merkte aan
  3. merkte aan
  4. merkten aan
  5. merkten aan
  6. merkten aan
v.t.t.
  1. heb aangemerkt
  2. hebt aangemerkt
  3. heeft aangemerkt
  4. hebben aangemerkt
  5. hebben aangemerkt
  6. hebben aangemerkt
v.v.t.
  1. had aangemerkt
  2. had aangemerkt
  3. had aangemerkt
  4. hadden aangemerkt
  5. hadden aangemerkt
  6. hadden aangemerkt
o.t.t.t.
  1. zal aanmerken
  2. zult aanmerken
  3. zal aanmerken
  4. zullen aanmerken
  5. zullen aanmerken
  6. zullen aanmerken
o.v.t.t.
  1. zou aanmerken
  2. zou aanmerken
  3. zou aanmerken
  4. zouden aanmerken
  5. zouden aanmerken
  6. zouden aanmerken
diversen
  1. merk aan!
  2. merkt aan!
  3. aangemerkt
  4. aanmerkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanmerken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
proponer poneren; stellen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
considerar aanmerken aannemen; afwegen; bedenken; beraadslagen; beraden; beschouwen; bespiegelen; consideren; considereren; geloven; iets overwegen; in overweging nemen; nadenken; op het oog hebben; overdenken; overleggen; overpeinzen; overwegen; peinzen; raad inwinnen; zich beraden
nombrar aanmerken aanbevelen; aanraden; aanstellen; benoemen; beroepen; bestempelen; betitelen; een naam geven; erbij zeggen; iemand recommanderen; in functie aanstellen; installeren; noemen; nomineren; op het oog hebben; vermelden; vernoemen; voordragen
notar aanmerken aankijken; aanrekenen; aanschouwen; aanwrijven; bekijken; bemerken; berispen; beschuldigen; blameren; gadeslaan; gewaarworden; gispen; horen; kijken; laken; merken; nadragen; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; terechtwijzen; toeschouwen; turen; vermanen; verwijten; voelen; voor de voeten gooien; voorhouden; waarnemen; zien
observar aanmerken aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bekrachtigen; bemerken; bespeuren; bestempelen; certificeren; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; schouwen; signaleren; staren; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; voelen; waarmerken; waarnemen; zien
proponer aanmerken aanbevelen; aandragen; aanraden; aanvoeren; adviseren; declameren; een voorstel doen; hoogdravend praten; iemand recommanderen; iets aanraden; ingeven; naar voren brengen; nomineren; opperen; oreren; poneren; raden; stellen; suggereren; te berde brengen; voordragen; voorslaan; voorstellen
reprender aanmerken aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; hekelen; laken; manen; nadragen; terechtwijzen; uitbrander geven; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen
señalar aanmerken aanschouwen; bekijken; bekrachtigen; bemerken; berispen; bestempelen; certificeren; gewaarworden; kijken; manen; merken; onderscheiden; onderstrepen; ontwaren; opmerken; seinen; signalen geven; signaleren; staren; terechtwijzen; turen; vermanen; waarmerken; waarnemen; waarschuwen; wijzen naar; zien
tener objeciones a aanmerken