Niederländisch
Detailübersetzungen für inrichten (Niederländisch) ins Spanisch
inrichten:
-
inrichten (installeren)
montar; establecer; arreglar; instalar; constituir; colocar; comenzar; colocarse; estructurar; construir; concebir; destinar; estacionar-
montar Verb
-
establecer Verb
-
arreglar Verb
-
instalar Verb
-
constituir Verb
-
colocar Verb
-
comenzar Verb
-
colocarse Verb
-
estructurar Verb
-
construir Verb
-
concebir Verb
-
destinar Verb
-
estacionar Verb
-
-
inrichten (meubileren)
-
inrichten
aprovisionar-
aprovisionar Verb
-
Konjugationen für inrichten:
o.t.t.
- richt in
- richt in
- richt in
- richten in
- richten in
- richten in
o.v.t.
- richtte in
- richtte in
- richtte in
- richtten in
- richtten in
- richtten in
v.t.t.
- heb ingericht
- hebt ingericht
- heeft ingericht
- hebben ingericht
- hebben ingericht
- hebben ingericht
v.v.t.
- had ingericht
- had ingericht
- had ingericht
- hadden ingericht
- hadden ingericht
- hadden ingericht
o.t.t.t.
- zal inrichten
- zult inrichten
- zal inrichten
- zullen inrichten
- zullen inrichten
- zullen inrichten
o.v.t.t.
- zou inrichten
- zou inrichten
- zou inrichten
- zouden inrichten
- zouden inrichten
- zouden inrichten
en verder
- is ingericht
diversen
- richt in!
- richt in!
- ingericht
- inrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
inrichten (woninginrichting; inrichting; woningdecoratie)
la decoración -
inrichten