Niederländisch
Detailübersetzungen für verdragen (Niederländisch) ins Spanisch
verdragen:
-
verdragen (doorstaan; doorleven; verteren; verduren)
soportar; sufrir; padecer; ponerse; pasar por; aguantar; gastar; digerir; corroerse; resistir; sucumbir; pudrirse; descomponerse; seguir viviendo; desaparecer; consumir; experimentar; hundirse; comerse; tolerar; corroer; salir con bien; digerirse; salir con bien de-
soportar Verb
-
sufrir Verb
-
padecer Verb
-
ponerse Verb
-
pasar por Verb
-
aguantar Verb
-
gastar Verb
-
digerir Verb
-
corroerse Verb
-
resistir Verb
-
sucumbir Verb
-
pudrirse Verb
-
descomponerse Verb
-
seguir viviendo Verb
-
desaparecer Verb
-
consumir Verb
-
experimentar Verb
-
hundirse Verb
-
comerse Verb
-
tolerar Verb
-
corroer Verb
-
salir con bien Verb
-
digerirse Verb
-
salir con bien de Verb
-
-
verdragen (velen; dulden)
-
verdragen (uithouden; dragen; volhouden; doorstaan; verduren; uitzingen; dulden; harden)
Konjugationen für verdragen:
o.t.t.
- verdraag
- verdraagt
- verdraagt
- verdragen
- verdragen
- verdragen
o.v.t.
- verdroeg
- verdroeg
- verdroeg
- verdroegen
- verdroegen
- verdroegen
v.t.t.
- heb verdragen
- hebt verdragen
- heeft verdragen
- hebben verdragen
- hebben verdragen
- hebben verdragen
v.v.t.
- had verdragen
- had verdragen
- had verdragen
- hadden verdragen
- hadden verdragen
- hadden verdragen
o.t.t.t.
- zal verdragen
- zult verdragen
- zal verdragen
- zullen verdragen
- zullen verdragen
- zullen verdragen
o.v.t.t.
- zou verdragen
- zou verdragen
- zou verdragen
- zouden verdragen
- zouden verdragen
- zouden verdragen
diversen
- verdraag!
- verdraagt!
- verdragen
- verdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verdragen:
Wiktionary Übersetzungen für verdragen:
verdragen
Cross Translation:
verb
-
bestand zijn tegen
- verdragen → aguantar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verdragen | → permanecer; quedar | ↔ abide — to endure |
• verdragen | → tolerar; soportar | ↔ abide — to tolerate |
• verdragen | → soportar; resistir; aguantar | ↔ bear — put up with |
• verdragen | → condescender; consentir; tolerar | ↔ endure — to tolerate something |
• verdragen | → soportar | ↔ stand — to tolerate |
• verdragen | → tolerar; soportar | ↔ tolerate — to allow without interference |
• verdragen | → sufrir; padecer | ↔ endurer — souffrir, supporter avec fermeté, constance. |
• verdragen | → padecer | ↔ souffrir — sentir de la douleur. |
• verdragen | → tolerar | ↔ tolérer — supporter. |