Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. zieken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für zieken (Niederländisch) ins Englisch

zieken:

zieken Verb (ziek, ziekt, ziekte, ziekten, geziekt)

  1. zieken (sarren; uitdagen; pesten; )
    to nag
    • nag Verb (nags, nagged, nagging)

Konjugationen für zieken:

o.t.t.
  1. ziek
  2. ziekt
  3. ziekt
  4. zieken
  5. zieken
  6. zieken
o.v.t.
  1. ziekte
  2. ziekte
  3. ziekte
  4. ziekten
  5. ziekten
  6. ziekten
v.t.t.
  1. heb geziekt
  2. hebt geziekt
  3. heeft geziekt
  4. hebben geziekt
  5. hebben geziekt
  6. hebben geziekt
v.v.t.
  1. had geziekt
  2. had geziekt
  3. had geziekt
  4. hadden geziekt
  5. hadden geziekt
  6. hadden geziekt
o.t.t.t.
  1. zal zieken
  2. zult zieken
  3. zal zieken
  4. zullen zieken
  5. zullen zieken
  6. zullen zieken
o.v.t.t.
  1. zou zieken
  2. zou zieken
  3. zou zieken
  4. zouden zieken
  5. zouden zieken
  6. zouden zieken
diversen
  1. ziek!
  2. ziekt!
  3. geziekt
  4. ziekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für zieken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
nag geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
nag jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aandringen; chicaneren; doordrammen; doordrukken; drammen; dwarszitten; etteren; griepen; harrewarren; klagen; kleinzielig gedragen; klieren; op zijn hart hebben; zeiken; zeuren

Wiktionary Übersetzungen für zieken:

zieken
noun
  1. sick people