Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. wiegelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für wiegelen (Niederländisch) ins Englisch

wiegelen:

wiegelen Verb (wiegel, wiegelt, wiegelde, wiegelden, gewiegeld)

  1. wiegelen
    to wobble; to sway; to whirl
    • wobble Verb (wobbles, wobbled, wobbling)
    • sway Verb (sways, swayed, swaying)
    • whirl Verb (whirls, whirled, whirling)

Konjugationen für wiegelen:

o.t.t.
  1. wiegel
  2. wiegelt
  3. wiegelt
  4. wiegelen
  5. wiegelen
  6. wiegelen
o.v.t.
  1. wiegelde
  2. wiegelde
  3. wiegelde
  4. wiegelden
  5. wiegelden
  6. wiegelden
v.t.t.
  1. heb gewiegeld
  2. hebt gewiegeld
  3. heeft gewiegeld
  4. hebben gewiegeld
  5. hebben gewiegeld
  6. hebben gewiegeld
v.v.t.
  1. had gewiegeld
  2. had gewiegeld
  3. had gewiegeld
  4. hadden gewiegeld
  5. hadden gewiegeld
  6. hadden gewiegeld
o.t.t.t.
  1. zal wiegelen
  2. zult wiegelen
  3. zal wiegelen
  4. zullen wiegelen
  5. zullen wiegelen
  6. zullen wiegelen
o.v.t.t.
  1. zou wiegelen
  2. zou wiegelen
  3. zou wiegelen
  4. zouden wiegelen
  5. zouden wiegelen
  6. zouden wiegelen
diversen
  1. wiegel!
  2. wiegelt!
  3. gewiegeld
  4. wiegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für wiegelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
sway slingerende beweging; slingering; zwaai
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
sway wiegelen heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; waggelen; wankelen; wiebelen; wiegen
whirl wiegelen draaien; kantelen; kolken; rollen; ronddraaien; rondtollen; roteren; tollen; wentelen; wervelen; wielen; zwieren
wobble wiegelen deinen; golven; wiebelen