Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. tergend:
  2. tergen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für tergend (Niederländisch) ins Englisch

tergend:

tergend Adjektiv

  1. tergend (treiterig)
    tantalizing; annoying; exasperating; tormenting; nagging; provoking; tantalising

Übersetzung Matrix für tergend:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
nagging gedram; gemekker; gepest; geplaag; gezanik; gezeur; pesterij; plagerij
provoking provoceren; uitlokken
tormenting treiteren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
provoking flirten
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
exasperating tergend; treiterig ergerlijk; irritant; vervelend
nagging tergend; treiterig chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
provoking tergend; treiterig provocerend; tartend; trotserend; uitdagend
tantalising tergend; treiterig
tantalizing tergend; treiterig
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
annoying tergend; treiterig ergerlijk; hinderlijk; irritant; lastig; naar; niet schikkend; onaangenaam; ongelegen; onplezierig; onverkwikkelijk; storend; vervelend
tormenting tergend; treiterig

tergen:

tergen Verb (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)

  1. tergen (treiteren; pesten; plagen; )
    to tease; to bully; to antagonize; to pester; to harass; to provoke; to antagonise
    • tease Verb (teases, teased, teasing)
    • bully Verb (bullies, bullied, bullying)
    • antagonize Verb, amerikanisch (antagonizes, antagonized, antagonizing)
    • pester Verb (pesters, pestered, pestering)
    • harass Verb (harasses, harassed, harassing)
    • provoke Verb (provokes, provoked, provoking)
    • antagonise Verb, britisch
  2. tergen (sarren; uitdagen; pesten; )
    to nag
    • nag Verb (nags, nagged, nagging)

Konjugationen für tergen:

o.t.t.
  1. terg
  2. tergt
  3. tergt
  4. tergen
  5. tergen
  6. tergen
o.v.t.
  1. tergde
  2. tergde
  3. tergde
  4. tergden
  5. tergden
  6. tergden
v.t.t.
  1. heb getergd
  2. hebt getergd
  3. heeft getergd
  4. hebben getergd
  5. hebben getergd
  6. hebben getergd
v.v.t.
  1. had getergd
  2. had getergd
  3. had getergd
  4. hadden getergd
  5. hadden getergd
  6. hadden getergd
o.t.t.t.
  1. zal tergen
  2. zult tergen
  3. zal tergen
  4. zullen tergen
  5. zullen tergen
  6. zullen tergen
o.v.t.t.
  1. zou tergen
  2. zou tergen
  3. zou tergen
  4. zouden tergen
  5. zouden tergen
  6. zouden tergen
en verder
  1. ben getergd
  2. bent getergd
  3. is getergd
  4. zijn getergd
  5. zijn getergd
  6. zijn getergd
diversen
  1. terg!
  2. tergt!
  3. getergd
  4. tergend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für tergen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bully bullebak; bullebijter; despoot; kwelduivel; overheerser; pestkop; plaaggeest; tiran; treiteraar
nag geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
pester bullebak; bullebijter
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
antagonise koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
antagonize koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
bully koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren intimideren; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; vrees aanjagen
harass koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren lastigvallen; teisteren
nag jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aandringen; chicaneren; doordrammen; doordrukken; drammen; dwarszitten; etteren; griepen; harrewarren; klagen; kleinzielig gedragen; klieren; op zijn hart hebben; zeiken; zeuren
pester koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren chicaneren; dwarszitten; kleinzielig gedragen; op zijn hart hebben; wegpesten
provoke koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ontlokken; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken; verwekken
tease koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren foppen; in de maling nemen; ontlokken; te pakken nemen; voor de gek houden

Wiktionary Übersetzungen für tergen:

tergen
verb
  1. iemands geduld op de proef stellen door hem te irriteren

Cross Translation:
FromToVia
tergen defy; incite; provoke; challenge; exasperate provoquerinciter, exciter.