Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. pinnen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für pint (Niederländisch) ins Englisch

pint form of pinnen:

pinnen Verb (pin, pint, pinde, pinden, gepind)

  1. pinnen (spelden)
    to pin
    • pin Verb (pins, pinned, pinning)

Konjugationen für pinnen:

o.t.t.
  1. pin
  2. pint
  3. pint
  4. pinnen
  5. pinnen
  6. pinnen
o.v.t.
  1. pinde
  2. pinde
  3. pinde
  4. pinden
  5. pinden
  6. pinden
v.t.t.
  1. heb gepind
  2. hebt gepind
  3. heeft gepind
  4. hebben gepind
  5. hebben gepind
  6. hebben gepind
v.v.t.
  1. had gepind
  2. had gepind
  3. had gepind
  4. hadden gepind
  5. hadden gepind
  6. hadden gepind
o.t.t.t.
  1. zal pinnen
  2. zult pinnen
  3. zal pinnen
  4. zullen pinnen
  5. zullen pinnen
  6. zullen pinnen
o.v.t.t.
  1. zou pinnen
  2. zou pinnen
  3. zou pinnen
  4. zouden pinnen
  5. zouden pinnen
  6. zouden pinnen
diversen
  1. pin!
  2. pint!
  3. gepind
  4. pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für pinnen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pin borgmoer; klem; pen; pin; speld; speldje; spie
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pin pinnen; spelden dichtspelden; vastmaken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden

Verwandte Wörter für "pinnen":


Wiktionary Übersetzungen für pinnen:

pinnen
verb
  1. het opnemen van geld bij een daartoe bedoeld apparaat
  2. het elektronisch betalen met een pinpas
pinnen
verb
  1. extract (money from an account)