Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. opspelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opspelen (Niederländisch) ins Englisch

opspelen:

opspelen Verb (speel op, speelt op, speelde op, speelden op, opgespeeld)

  1. opspelen (opspelen kaartspel)
    to strike up; to play up; play up in a cardgame

Konjugationen für opspelen:

o.t.t.
  1. speel op
  2. speelt op
  3. speelt op
  4. spelen op
  5. spelen op
  6. spelen op
o.v.t.
  1. speelde op
  2. speelde op
  3. speelde op
  4. speelden op
  5. speelden op
  6. speelden op
v.t.t.
  1. heb opgespeeld
  2. hebt opgespeeld
  3. heeft opgespeeld
  4. hebben opgespeeld
  5. hebben opgespeeld
  6. hebben opgespeeld
v.v.t.
  1. had opgespeeld
  2. had opgespeeld
  3. had opgespeeld
  4. hadden opgespeeld
  5. hadden opgespeeld
  6. hadden opgespeeld
o.t.t.t.
  1. zal opspelen
  2. zult opspelen
  3. zal opspelen
  4. zullen opspelen
  5. zullen opspelen
  6. zullen opspelen
o.v.t.t.
  1. zou opspelen
  2. zou opspelen
  3. zou opspelen
  4. zouden opspelen
  5. zouden opspelen
  6. zouden opspelen
diversen
  1. speel op!
  2. speelt op!
  3. opgespeeld
  4. opspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opspelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
play up opspelen; opspelen kaartspel
play up in a cardgame opspelen; opspelen kaartspel
strike up opspelen; opspelen kaartspel aanvangen; beginnen; starten; van start gaan

Wiktionary Übersetzungen für opspelen:

opspelen
verb
  1. talk back

Verwandte Übersetzungen für opspelen