Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. aanbesteden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanbesteden (Niederländisch) ins Englisch

aanbesteden:

aanbesteden Verb (besteed aan, besteedt aan, besteedde aan, besteedden aan, aanbesteed)

  1. aanbesteden (uitbesteden)
    to board out; to put out
    • board out Verb (boards out, boarded out, boarding out)
    • put out Verb (puts out, put out, putting out)

Konjugationen für aanbesteden:

o.t.t.
  1. besteed aan
  2. besteedt aan
  3. besteedt aan
  4. besteden aan
  5. besteden aan
  6. besteden aan
o.v.t.
  1. besteedde aan
  2. besteedde aan
  3. besteedde aan
  4. besteedden aan
  5. besteedden aan
  6. besteedden aan
v.t.t.
  1. heb aanbesteed
  2. hebt aanbesteed
  3. heeft aanbesteed
  4. hebben aanbesteed
  5. hebben aanbesteed
  6. hebben aanbesteed
v.v.t.
  1. had aanbesteed
  2. had aanbesteed
  3. had aanbesteed
  4. hadden aanbesteed
  5. hadden aanbesteed
  6. hadden aanbesteed
o.t.t.t.
  1. zal aanbesteden
  2. zult aanbesteden
  3. zal aanbesteden
  4. zullen aanbesteden
  5. zullen aanbesteden
  6. zullen aanbesteden
o.v.t.t.
  1. zou aanbesteden
  2. zou aanbesteden
  3. zou aanbesteden
  4. zouden aanbesteden
  5. zouden aanbesteden
  6. zouden aanbesteden
diversen
  1. besteed aan!
  2. besteedt aan!
  3. aanbesteed
  4. aanbestedende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanbesteden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
board out aanbesteden; uitbesteden
put out aanbesteden; uitbesteden afdoen; afhandelen; afzetten; beslechten; blussen; doven; ontstemmen; smoren; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; twist uit de weg ruimen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
put out gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontstemd; wrevelig

Wiktionary Übersetzungen für aanbesteden:

aanbesteden
verb
  1. (overgankelijk) uitvoering opdragen aan een uitgekozen aannemer