Niederländisch

Detailübersetzungen für vereenzelvigen (Niederländisch) ins Deutsch

vereenzelvigen:

vereenzelvigen Verb (vereenzelvig, vereenzelvigt, vereenzelvigde, vereenzelvigden, vereenzelvigd)

  1. vereenzelvigen
    identifizieren
    • identifizieren Verb (identifiziere, identifizierst, identifiziert, identifizierte, identifiziertet, identifiziert)
  2. vereenzelvigen (identificeren)

Konjugationen für vereenzelvigen:

o.t.t.
  1. vereenzelvig
  2. vereenzelvigt
  3. vereenzelvigt
  4. vereenzelvigen
  5. vereenzelvigen
  6. vereenzelvigen
o.v.t.
  1. vereenzelvigde
  2. vereenzelvigde
  3. vereenzelvigde
  4. vereenzelvigden
  5. vereenzelvigden
  6. vereenzelvigden
v.t.t.
  1. heb vereenzelvigd
  2. hebt vereenzelvigd
  3. heeft vereenzelvigd
  4. hebben vereenzelvigd
  5. hebben vereenzelvigd
  6. hebben vereenzelvigd
v.v.t.
  1. had vereenzelvigd
  2. had vereenzelvigd
  3. had vereenzelvigd
  4. hadden vereenzelvigd
  5. hadden vereenzelvigd
  6. hadden vereenzelvigd
o.t.t.t.
  1. zal vereenzelvigen
  2. zult vereenzelvigen
  3. zal vereenzelvigen
  4. zullen vereenzelvigen
  5. zullen vereenzelvigen
  6. zullen vereenzelvigen
o.v.t.t.
  1. zou vereenzelvigen
  2. zou vereenzelvigen
  3. zou vereenzelvigen
  4. zouden vereenzelvigen
  5. zouden vereenzelvigen
  6. zouden vereenzelvigen
diversen
  1. vereenzelvig!
  2. vereenzelvigt!
  3. vereenzelvigd
  4. vereenzelvigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vereenzelvigen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
identifizieren vereenzelvigen constateren; identificeren; identiteit vaststellen; vaststellen
sich mit etwas identifizieren identificeren; vereenzelvigen