Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. parkeren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für parkeren (Niederländisch) ins Deutsch

parkeren:

parkeren Verb (parkeer, parkeert, parkeerde, parkeerden, geparkeerd)

  1. parkeren
    parken
    • parken Verb (parke, parkst, parkt, parkte, parktet, geparkt)

Konjugationen für parkeren:

o.t.t.
  1. parkeer
  2. parkeert
  3. parkeert
  4. parkeren
  5. parkeren
  6. parkeren
o.v.t.
  1. parkeerde
  2. parkeerde
  3. parkeerde
  4. parkeerden
  5. parkeerden
  6. parkeerden
v.t.t.
  1. heb geparkeerd
  2. hebt geparkeerd
  3. heeft geparkeerd
  4. hebben geparkeerd
  5. hebben geparkeerd
  6. hebben geparkeerd
v.v.t.
  1. had geparkeerd
  2. had geparkeerd
  3. had geparkeerd
  4. hadden geparkeerd
  5. hadden geparkeerd
  6. hadden geparkeerd
o.t.t.t.
  1. zal parkeren
  2. zult parkeren
  3. zal parkeren
  4. zullen parkeren
  5. zullen parkeren
  6. zullen parkeren
o.v.t.t.
  1. zou parkeren
  2. zou parkeren
  3. zou parkeren
  4. zouden parkeren
  5. zouden parkeren
  6. zouden parkeren
en verder
  1. ben geparkeerd
  2. bent geparkeerd
  3. is geparkeerd
  4. zijn geparkeerd
  5. zijn geparkeerd
  6. zijn geparkeerd
diversen
  1. parkeer!
  2. parkeert!
  3. geparkeerd
  4. parkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für parkeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
parken parkeren parkeerstand inschakelen

Verwandte Definitionen für "parkeren":

  1. tijdelijk ergens neerzetten1
    • waar heb je je auto geparkeerd?1

Wiktionary Übersetzungen für parkeren:

parkeren
verb
  1. (een voertuig) tijdelijk ergens laten staan
parkeren
verb
  1. ein Fahrzeug auf einem dafür vorgesehenem Platz abstellen

Cross Translation:
FromToVia
parkeren parken park — bring to a halt
parkeren parken garer — stationner
parkeren parken stationner — être en stationnement

Verwandte Übersetzungen für parkeren