Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für overplaatsen (Niederländisch) ins Deutsch

overplaatsen:

overplaatsen Verb (plaats over, plaatst over, plaatste over, plaatsten over, overgeplaatst)

  1. overplaatsen (standplaats veranderen)
    verschieben; den Standort verändern; versetzen; umstellen; verrücken; übertragen; überführen; verstellen
    • verschieben Verb (verschiebe, verschiebst, verschiebt, verschob, verschobt, verschoben)
    • versetzen Verb (versetze, versetzt, versetzte, versetztet, versetzt)
    • umstellen Verb (stelle um, stellst um, stellt um, stellte um, stelltet um, umgestellt)
    • verrücken Verb (verrücke, verrückst, verrückt, verrückte, verrücktet, verrückt)
    • übertragen Verb (übertrage, überträgst, überträgt, übertrug, übertrugt, übertragen)
    • überführen Verb (überführe, überführst, überführt, überführte, überführtet, überführt)
    • verstellen Verb (verstelle, verstellst, verstellt, verstellte, verstelltet, verstellend)

Konjugationen für overplaatsen:

o.t.t.
  1. plaats over
  2. plaatst over
  3. plaatst over
  4. plaatsen over
  5. plaatsen over
  6. plaatsen over
o.v.t.
  1. plaatste over
  2. plaatste over
  3. plaatste over
  4. plaatsten over
  5. plaatsten over
  6. plaatsten over
v.t.t.
  1. heb overgeplaatst
  2. hebt overgeplaatst
  3. heeft overgeplaatst
  4. hebben overgeplaatst
  5. hebben overgeplaatst
  6. hebben overgeplaatst
v.v.t.
  1. had overgeplaatst
  2. had overgeplaatst
  3. had overgeplaatst
  4. hadden overgeplaatst
  5. hadden overgeplaatst
  6. hadden overgeplaatst
o.t.t.t.
  1. zal overplaatsen
  2. zult overplaatsen
  3. zal overplaatsen
  4. zullen overplaatsen
  5. zullen overplaatsen
  6. zullen overplaatsen
o.v.t.t.
  1. zou overplaatsen
  2. zou overplaatsen
  3. zou overplaatsen
  4. zouden overplaatsen
  5. zouden overplaatsen
  6. zouden overplaatsen
en verder
  1. ben overgeplaatst
  2. bent overgeplaatst
  3. is overgeplaatst
  4. zijn overgeplaatst
  5. zijn overgeplaatst
  6. zijn overgeplaatst
diversen
  1. plaats over!
  2. plaatst over!
  3. overgeplaatst
  4. overplaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für overplaatsen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
den Standort verändern overplaatsen; standplaats veranderen
umstellen overplaatsen; standplaats veranderen iets omdraaien; omkeren; opschuiven; plaats maken; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verplaatsen; verzetten; weerstreven
verrücken overplaatsen; standplaats veranderen disloqueren; iets verplaatsen; opschuiven; plaats maken; roeren; schuivend verplaatsen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voor zich uitschuiven
verschieben overplaatsen; standplaats veranderen disloqueren; iets verplaatsen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; roeren; schuivend verplaatsen; uitstellen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vertragen; vervoeren; verzetten; voor zich uitschuiven
versetzen overplaatsen; standplaats veranderen anders boeken; belenen; opschuiven; plaats maken; verpanden; verpatsen; verplaatsen; verpoten; verzetten
verstellen overplaatsen; standplaats veranderen barricaderen; disloqueren; iets verplaatsen; opschuiven; plaats maken; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; versperren; vervoeren; verzetten
überführen overplaatsen; standplaats veranderen doorvoeren; overzetten; transponeren
übertragen overplaatsen; standplaats veranderen delegeren; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; omhoogbrengen; overbrengen; overdragen; overzenden; overzetten; rechtop zetten; rondbrieven; rondvertellen; transporteren; uitzenden; vervoeren
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
übertragen broadcast-; figuurlijk; oneigenlijk; overdrachtelijk; zinnebeeldig

Wiktionary Übersetzungen für overplaatsen:


Cross Translation:
FromToVia
overplaatsen übertragen transfer — to move or pass from one place, person or thing to another
overplaatsen bewegen; erregen; erschüttern; rühren; ergreifen remuermouvoir, déplacer.