Niederländisch

Detailübersetzungen für overbrengen (Niederländisch) ins Deutsch

overbrengen:

overbrengen Verb (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)

  1. overbrengen (vertalen; translateren; vertolken)
    übersetzen
    • übersetzen Verb (übersetze, übersetzt, übersetzte, übersetztet, übersetzt)
  2. overbrengen (communiceren)
    kommunizieren; hinüberbringen; transportieren; befördern
    • kommunizieren Verb (kommuniziere, kommunizierst, kommuniziert, kommunizierte, kommuniziertet, kommuniziert)
    • hinüberbringen Verb (bringe hinüber, bringst hinüber, bringt hinüber, brachte hinüber, brachtet hinüber, hinübergebracht)
    • transportieren Verb (transportiere, transportierst, transportiert, transportierte, transportiertet, transportiert)
    • befördern Verb (befördere, beförderst, befördert, beförderte, befördertet, befördert)
  3. overbrengen
    übertragen
    • übertragen Verb (übertrage, überträgst, überträgt, übertrug, übertrugt, übertragen)

Konjugationen für overbrengen:

o.t.t.
  1. breng over
  2. brengt over
  3. brengt over
  4. brengen over
  5. brengen over
  6. brengen over
o.v.t.
  1. bracht over
  2. bracht over
  3. bracht over
  4. brachten over
  5. brachten over
  6. brachten over
v.t.t.
  1. heb overgebracht
  2. hebt overgebracht
  3. heeft overgebracht
  4. hebben overgebracht
  5. hebben overgebracht
  6. hebben overgebracht
v.v.t.
  1. had overgebracht
  2. had overgebracht
  3. had overgebracht
  4. hadden overgebracht
  5. hadden overgebracht
  6. hadden overgebracht
o.t.t.t.
  1. zal overbrengen
  2. zult overbrengen
  3. zal overbrengen
  4. zullen overbrengen
  5. zullen overbrengen
  6. zullen overbrengen
o.v.t.t.
  1. zou overbrengen
  2. zou overbrengen
  3. zou overbrengen
  4. zouden overbrengen
  5. zouden overbrengen
  6. zouden overbrengen
en verder
  1. ben overgebracht
  2. bent overgebracht
  3. is overgebracht
  4. zijn overgebracht
  5. zijn overgebracht
  6. zijn overgebracht
diversen
  1. breng over!
  2. brengt over!
  3. overgebracht
  4. overbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overbrengen [znw.] Nomen

  1. overbrengen (klikken; aanbrengen)
    Angeben; Zutragen; Klatschen

Übersetzung Matrix für overbrengen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Angeben aanbrengen; klikken; overbrengen beweren
Klatschen aanbrengen; klikken; overbrengen achterklap; babbeltje; gebazel; gekeuvel; geklater; geklets; geleuter; gelul; geroddel; gewauwel; gezwam; gezwets; kout; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; leuterpraat; praatje; roddel; roddelpraat; zwartmaken
Zutragen aanbrengen; klikken; overbrengen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
befördern communiceren; overbrengen avanceren; bevorderen; helpen; iets transporteren; promoten; promoveren; transporteren; vervoeren
hinüberbringen communiceren; overbrengen iets transporteren; met een vaartuig overzetten; overvaren; vervoeren
kommunizieren communiceren; overbrengen babbelen; bezet zijn; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; in gesprek zijn; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
transportieren communiceren; overbrengen iets transporteren; transporteren; vervoeren
übersetzen overbrengen; translateren; vertalen; vertolken met een vaartuig overzetten; overvaren; overzetten; translateren; vertalen; vertolken
übertragen overbrengen delegeren; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; omhoogbrengen; overdragen; overplaatsen; overzenden; overzetten; rechtop zetten; rondbrieven; rondvertellen; standplaats veranderen; transporteren; uitzenden; vervoeren
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
übertragen broadcast-; figuurlijk; oneigenlijk; overdrachtelijk; zinnebeeldig

Wiktionary Übersetzungen für overbrengen:


Cross Translation:
FromToVia
overbrengen ausrichten; übermitteln convey — to communicate
overbrengen transportieren; befördern transport — carry or bear from one place to another
overbrengen angeben; berichten; melden; rapportieren; referieren rapporterapporter une chose, la remettre au lieu où elle était.
overbrengen bewegen; erregen; erschüttern; rühren; ergreifen remuermouvoir, déplacer.
overbrengen befördern; übertragen; wiederbringen reporter — Traductions à trier suivant le sens
overbrengen befördern; übertragen transporterporter d’un lieu dans un autre.