Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. ordonneren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ordonneren (Niederländisch) ins Deutsch

ordonneren:

ordonneren Verb

  1. ordonneren (afkondigen; decreteren; verordenen; verordineren)
    anordnen; bestimmen; befehlen; verordnen; vorschreiben; diktieren; bekanntmachen
    • anordnen Verb (ordne an, ordnest an, ordnet an, ordnete an, ordnetet an, angeordnet)
    • bestimmen Verb (bestimme, bestimmst, bestimmt, bestimmte, bestimmtet, bestimmt)
    • befehlen Verb (befehle, befiehlst, befielht, befohl, befohlt, befohlen)
    • verordnen Verb (verordne, verordnest, verordnet, verordnete, verordnetet, verordnet)
    • vorschreiben Verb (schreibe vor, schreibst vor, schreibt vor, schrieb vor, schriebt vor, vorgeschrieben)
    • diktieren Verb (diktiere, diktierst, diktiert, diktierte, diktiertet, diktiert)
    • bekanntmachen Verb (mache bekannt, machst bekannt, macht bekannt, machte bekannt, machtet bekannt, bekannt gemacht)

Übersetzung Matrix für ordonneren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anordnen afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren aanvoeren; arrangeren; bestemmen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; ingeven; leiden; leidinggeven; regelen; voorschrijven
befehlen afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; dwingen; forceren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; opdragen; overheersen; regeren; verordenen; verordonneren; voorschrijven
bekanntmachen afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; decreteren; namen afroepen; nieuwsberichten omroepen; omroepen; openbaar maken; openbaren; oplezen; publiceren; uitbrengen; uitvaardigen
bestimmen afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren adviseren; afwegen; bepalen; beslissen; besluiten; bestemmen; definiëren; determineren; een ereteken geven; iets aanraden; ingeven; nader omschrijven; omschrijven; onderscheiden; overdenken; overwegen; preciseren; raden; suggereren; van elkaar onderscheiden; vaststellen
diktieren afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren bevelen; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; opdwingen; voorschrijven
verordnen afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; dicteren; gebieden; gelasten; geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; leiden; leidinggeven; toedienen; verstrekken; voorschrijven
vorschreiben afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; voorschrijven