Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. opstijven:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opstijven (Niederländisch) ins Deutsch

opstijven:

opstijven Verb (stijf op, stijft op, steef op, steven op, opgesteven)

  1. opstijven
    verdicken; steif werden; gerinnen; käsen
    • verdicken Verb (verdicke, verdickst, verdickt, verdickte, verdicktet, verdickt)
    • gerinnen Verb (gerinne, gerinnst, gerinnt, gerann, gerannt, geronnen)
    • käsen Verb (käse, käst, käste, kästet, gekäst)

Konjugationen für opstijven:

o.t.t.
  1. stijf op
  2. stijft op
  3. stijft op
  4. stijven op
  5. stijven op
  6. stijven op
o.v.t.
  1. steef op
  2. steef op
  3. steef op
  4. steven op
  5. steven op
  6. steven op
v.t.t.
  1. heb opgesteven
  2. hebt opgesteven
  3. heeft opgesteven
  4. hebben opgesteven
  5. hebben opgesteven
  6. hebben opgesteven
v.v.t.
  1. had opgesteven
  2. had opgesteven
  3. had opgesteven
  4. hadden opgesteven
  5. hadden opgesteven
  6. hadden opgesteven
o.t.t.t.
  1. zal opstijven
  2. zult opstijven
  3. zal opstijven
  4. zullen opstijven
  5. zullen opstijven
  6. zullen opstijven
o.v.t.t.
  1. zou opstijven
  2. zou opstijven
  3. zou opstijven
  4. zouden opstijven
  5. zouden opstijven
  6. zouden opstijven
en verder
  1. is opgesteven
  2. zijn opgesteven
diversen
  1. stijf op!
  2. stijft op!
  3. opgesteven
  4. opstijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opstijven:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gerinnen opstijven schiften; verzuren; zuur worden
käsen opstijven kazen
steif werden opstijven stijf worden; stremmen; verstarren; verstenen; verstijven
verdicken opstijven dikker worden; doen stollen; geconcentreerder worden; stollen; verdikken