Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für opdrijven (Niederländisch) ins Deutsch

opdrijven:

opdrijven Verb (drijf op, drijft op, dreef op, dreven op, opgedreven)

  1. opdrijven (opjagen; jachten; ophitsen; voortjagen)
    hochtreiben; jagen; hetzen; auftreiben; aufhetzen; aufjagen; antreiben; anspornen; hochdrehen; aufstacheln; aufwirbeln; aufscheuchen
    • hochtreiben Verb (treibe hoch, treibst hoch, treibt hoch, trieb hoch, triebt hoch, hochgetrieben)
    • jagen Verb (jage, jagst, jagt, jagte, jagtet, gejagt)
    • hetzen Verb (hetze, hetzt, hetzte, hetztet, gehetzt)
    • auftreiben Verb (treibe auf, treibst auf, treibt auf, trieb auf, triebt auf, aufgetrieben)
    • aufhetzen Verb (hetze auf, hetzt auf, hetzte auf, hetztet auf, aufgehetzt)
    • aufjagen Verb (jage auf, jagst auf, jagt auf, jagte auf, jagtet auf, aufgejagt)
    • antreiben Verb (treibe an, treibst an, treibt an, trieb an, triebt an, angetrieben)
    • anspornen Verb (sporne an, spornst an, spornt an, spornte an, sporntet an, angespornt)
    • hochdrehen Verb (drehe hoch, drehst hoch, dreht hoch, drehte hoch, drehtet hoch, hochgedreht)
    • aufstacheln Verb (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
    • aufwirbeln Verb (wirbele auf, wirbelst auf, wirbelt auf, wirbelte auf, wirbeltet auf, aufgewirbelt)
  2. opdrijven (veel doen stijgen; opschroeven)
    erhöhen; auftreiben; hochtreiben; in die Höhe treiben
    • erhöhen Verb (erhöhe, erhöhst, erhöht, erhöhte, erhöhtet, erhöht)
    • auftreiben Verb (treibe auf, treibst auf, treibt auf, trieb auf, triebt auf, aufgetrieben)
    • hochtreiben Verb (treibe hoch, treibst hoch, treibt hoch, trieb hoch, triebt hoch, hochgetrieben)
  3. opdrijven (voortdrijven; wegjagen; voortjagen; aanzwiepen)
    wegtreiben; antreiben; auftreiben
    • wegtreiben Verb
    • antreiben Verb (treibe an, treibst an, treibt an, trieb an, triebt an, angetrieben)
    • auftreiben Verb (treibe auf, treibst auf, treibt auf, trieb auf, triebt auf, aufgetrieben)

Konjugationen für opdrijven:

o.t.t.
  1. drijf op
  2. drijft op
  3. drijft op
  4. drijven op
  5. drijven op
  6. drijven op
o.v.t.
  1. dreef op
  2. dreef op
  3. dreef op
  4. dreven op
  5. dreven op
  6. dreven op
v.t.t.
  1. heb opgedreven
  2. hebt opgedreven
  3. heeft opgedreven
  4. hebben opgedreven
  5. hebben opgedreven
  6. hebben opgedreven
v.v.t.
  1. had opgedreven
  2. had opgedreven
  3. had opgedreven
  4. hadden opgedreven
  5. hadden opgedreven
  6. hadden opgedreven
o.t.t.t.
  1. zal opdrijven
  2. zult opdrijven
  3. zal opdrijven
  4. zullen opdrijven
  5. zullen opdrijven
  6. zullen opdrijven
o.v.t.t.
  1. zou opdrijven
  2. zou opdrijven
  3. zou opdrijven
  4. zouden opdrijven
  5. zouden opdrijven
  6. zouden opdrijven
en verder
  1. is opgedreven
  2. zijn opgedreven
diversen
  1. drijf op!
  2. drijft op!
  3. opgedreven
  4. opdrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opdrijven:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anspornen jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bezielen; iemand motiveren; motiveren; opjutten; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; stimuleren; toejuichen
antreiben aanzwiepen; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aansporen; aanzetten; influisteren; ingeven; motiveren; opzwepen; souffleren; sterk prikkelen; stuwen; voortstuwen; vooruitduwen
aufhetzen jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; iemand opstoken; iets aanstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; opzetten; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken
aufjagen jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aanzetten; influisteren; ingeven; jachten; jakkeren; opzwepen; reppen; souffleren; spoeden; sterk prikkelen
aufscheuchen jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen
aufstacheln jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; iemand opstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; opzetten; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken
auftreiben aanzwiepen; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opschroeven; veel doen stijgen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen jachten; jakkeren; naslaan; opduikelen; opscharrelen; opsnorren; opzoeken; reppen; spoeden
aufwirbeln jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen omhoogkomen; opdwarrelen; opstijgen; opstuiven; opvliegen; opwaaien
erhöhen opdrijven; opschroeven; veel doen stijgen heffen; hoger maken; omhoog doen; ophogen; opslag geven; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; verhogen; vermeerderen
hetzen jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aanpoten; aanzetten; haast maken; haasten; hardlopen; hardrijden; iets aanstoken; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; opzwepen; overhaasten; rennen; reppen; snellen; spoeden; spurten; sterk prikkelen; stressen; tempo maken; tot spoed aanzetten; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
hochdrehen jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen hoger draaien; omhoogdraaien; opdraaien
hochtreiben jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opschroeven; veel doen stijgen; voortjagen doen stijgen; naar boven drijven; naar boven jagen; omhoogdrijven; omhoogjagen; prijs opdrijven
in die Höhe treiben opdrijven; opschroeven; veel doen stijgen
jagen jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aanpoten; brullen; haast maken; haasten; hardlopen; hardrijden; het uitgillen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; tot spoed aanzetten; uitroepen; uitschreeuwen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
wegtreiben aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen

Wiktionary Übersetzungen für opdrijven:

opdrijven
verb
  1. iets naar boven toe doen bewegen

Verwandte Übersetzungen für opdrijven