Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. ogen:
  2. oog:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ogen (Niederländisch) ins Deutsch

ogen:

ogen Verb (oog, oogt, oogde, oogden, geoogd)

  1. ogen (er uitzien)
    aussehen; scheinen; ausschauen; sich ergeben
    • aussehen Verb (sehe aus, siehst aus, sieht aus, sah aus, saht aus, ausgesehen)
    • scheinen Verb (scheine, scheinst, scheint, schien, schient, geschienen)
    • ausschauen Verb (schaue aus, schaust aus, schaut aus, schaute aus, schautet aus, ausgeschaut)
    • sich ergeben Verb (ergebe mich, ergibst dich, ergibt sich, ergab sich, ergabt euch, sich ergeben)

Konjugationen für ogen:

o.t.t.
  1. oog
  2. oogt
  3. oogt
  4. ogen
  5. ogen
  6. ogen
o.v.t.
  1. oogde
  2. oogde
  3. oogde
  4. oogden
  5. oogden
  6. oogden
v.t.t.
  1. heb geoogd
  2. hebt geoogd
  3. heeft geoogd
  4. hebben geoogd
  5. hebben geoogd
  6. hebben geoogd
v.v.t.
  1. had geoogd
  2. had geoogd
  3. had geoogd
  4. hadden geoogd
  5. hadden geoogd
  6. hadden geoogd
o.t.t.t.
  1. zal ogen
  2. zult ogen
  3. zal ogen
  4. zullen ogen
  5. zullen ogen
  6. zullen ogen
o.v.t.t.
  1. zou ogen
  2. zou ogen
  3. zou ogen
  4. zouden ogen
  5. zouden ogen
  6. zouden ogen
diversen
  1. oog!
  2. oogt!
  3. geoogd
  4. ogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für ogen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ausschauen er uitzien; ogen oppassen voor gevaar; uitkijken; uitkijken naar; zich verheugen op
aussehen er uitzien; ogen
scheinen er uitzien; ogen belichten; blaken; de schijn van iets hebben; dunken; eruit zien; excelleren; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; licht geven; licht laten vallen op; licht schijnen; licht uitzenden; lijken; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; toeschijnen; twinkelen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
sich ergeben er uitzien; ogen verslaven

Verwandte Wörter für "ogen":


Wiktionary Übersetzungen für ogen:

ogen
verb
  1. de aanblik hebben van

oog:

oog [het ~] Nomen

  1. het oog (oog van de naald)
    die Öhr; die Öse; Auglein; Äugelchen; Äuglein; Nadelöhr

Übersetzung Matrix für oog:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Auglein oog; oog van de naald oog orgaan; oogje
Nadelöhr oog; oog van de naald
Äugelchen oog; oog van de naald oog orgaan; oogje; oogjes
Äuglein oog; oog van de naald oog orgaan; oogje; oogjes
Öhr oog; oog van de naald
Öse oog; oog van de naald

Verwandte Wörter für "oog":


Verwandte Definitionen für "oog":

  1. elk van de twee organen waarmee je kunt zien1
    • hij heeft zwart haar en bruine ogen1
  2. ronde opening in een voorwerp1
    • ik doe de draad door het oog van de naald1

Wiktionary Übersetzungen für oog:

oog
noun
  1. kreisförmige oder auch ovale Öffnung am Ende einer Nähnadel
  2. Anatomie: Sinnesorgan zum Sehen
  3. Punkte auf einem Spielewürfel

Cross Translation:
FromToVia
oog Auge eye — organ
oog Öhr; Nadelöhr eye — hole in needle
oog Auge eye — of a hurricane
oog Trieb; Knospe eye — of a potato
oog Auge eye — ability to notice what others might miss
oog Punkt; Point point — couture|fr action de piquer dans un tissu avec une aiguille enfiler ou résultat de cette action, piqûre.
oog Auge œil — Organe permettant de voir

Verwandte Übersetzungen für ogen