Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. inmaken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inmaken (Niederländisch) ins Deutsch

inmaken:

inmaken Verb (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)

  1. inmaken (in blik conserveren; inblikken)
    einmachen; einlegen; konservieren; einkochen; einbüchsen
    • einmachen Verb (mache ein, machst ein, macht ein, machte ein, machtet ein, eingemacht)
    • einlegen Verb (lege ein, legst ein, legt ein, legte ein, legtet ein, eingelegt)
    • konservieren Verb (konserviere, konservierst, konserviert, konservierte, konserviertet, konserviert)
    • einkochen Verb (koche ein, kochst ein, kocht ein, kochte ein, kochtet ein, eingekocht)
    • einbüchsen Verb (büchse ein, büchst ein, büchste ein, büchstet ein, eingebüchst)
  2. inmaken (wecken)
    konservieren; einmachen; einbüchsen
    • konservieren Verb (konserviere, konservierst, konserviert, konservierte, konserviertet, konserviert)
    • einmachen Verb (mache ein, machst ein, macht ein, machte ein, machtet ein, eingemacht)
    • einbüchsen Verb (büchse ein, büchst ein, büchste ein, büchstet ein, eingebüchst)
  3. inmaken (inpekelen; opzouten; inzouten)
    einsalzen; einpökeln; einlegen; konservieren; einmachen; einkochen
    • einsalzen Verb (salze ein, salzt ein, salzte ein, salztet ein, eingesalzt)
    • einpökeln Verb (pökele ein, pökelst ein, pökelt ein, pökelte ein, pökeltet ein, eingepökelt)
    • einlegen Verb (lege ein, legst ein, legt ein, legte ein, legtet ein, eingelegt)
    • konservieren Verb (konserviere, konservierst, konserviert, konservierte, konserviertet, konserviert)
    • einmachen Verb (mache ein, machst ein, macht ein, machte ein, machtet ein, eingemacht)
    • einkochen Verb (koche ein, kochst ein, kocht ein, kochte ein, kochtet ein, eingekocht)
  4. inmaken
    einlegen; einmachen; einkochen
    • einlegen Verb (lege ein, legst ein, legt ein, legte ein, legtet ein, eingelegt)
    • einmachen Verb (mache ein, machst ein, macht ein, machte ein, machtet ein, eingemacht)
    • einkochen Verb (koche ein, kochst ein, kocht ein, kochte ein, kochtet ein, eingekocht)
  5. inmaken (ruim overklassen)
    einmachen; einkochen
    • einmachen Verb (mache ein, machst ein, macht ein, machte ein, machtet ein, eingemacht)
    • einkochen Verb (koche ein, kochst ein, kocht ein, kochte ein, kochtet ein, eingekocht)

Konjugationen für inmaken:

o.t.t.
  1. maak in
  2. maakt in
  3. maakt in
  4. maken in
  5. maken in
  6. maken in
o.v.t.
  1. maakte in
  2. maakte in
  3. maakte in
  4. maakten in
  5. maakten in
  6. maakten in
v.t.t.
  1. heb ingemaakt
  2. hebt ingemaakt
  3. heeft ingemaakt
  4. hebben ingemaakt
  5. hebben ingemaakt
  6. hebben ingemaakt
v.v.t.
  1. had ingemaakt
  2. had ingemaakt
  3. had ingemaakt
  4. hadden ingemaakt
  5. hadden ingemaakt
  6. hadden ingemaakt
o.t.t.t.
  1. zal inmaken
  2. zult inmaken
  3. zal inmaken
  4. zullen inmaken
  5. zullen inmaken
  6. zullen inmaken
o.v.t.t.
  1. zou inmaken
  2. zou inmaken
  3. zou inmaken
  4. zouden inmaken
  5. zouden inmaken
  6. zouden inmaken
en verder
  1. ben ingemaakt
  2. bent ingemaakt
  3. is ingemaakt
  4. zijn ingemaakt
  5. zijn ingemaakt
  6. zijn ingemaakt
diversen
  1. maak in!
  2. maakt in!
  3. ingemaakt
  4. inmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inmaken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
einbüchsen in blik conserveren; inblikken; inmaken; wecken behouden; bewaren; conserveren
einkochen in blik conserveren; inblikken; inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; ruim overklassen behouden; bewaren; conserveren; dikker worden; door koken dikker worden; geconcentreerder worden; indikken; stollen; verdikken; zouten
einlegen in blik conserveren; inblikken; inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten conserveren; inleggen; inpassen; invoegen; koppelen; marineren; mobiliseren; passen in; toebereiden; tussenlassen; tussenleggen; zouten
einmachen in blik conserveren; inblikken; inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; ruim overklassen; wecken behouden; bewaren; conserveren; inleggen; zouten
einpökeln inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten pekelen; zouten
einsalzen inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten zouten
konservieren in blik conserveren; inblikken; inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; wecken behouden; bewaren; conserveren; inleggen; marineren; toebereiden; verduurzamen; zouten

Wiktionary Übersetzungen für inmaken:


Cross Translation:
FromToVia
inmaken einlegen; pökeln pickle — to preserve food in a salt, sugar or vinegar solution
inmaken einlegen; einmachen confire — Faire cuire dans un sirop, une liqueur, une graisse, certains aliments en vue de leur conservation. La substance choisir pénétrer alors l’aliment et s’y incorporer.
inmaken salzen; einsalzen; pökeln saler — (cuisine) assaisonner avec du sel.