Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. aanmerken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanmerken (Niederländisch) ins Deutsch

aanmerken:

aanmerken Verb (merk aan, merkt aan, merkte aan, merkten aan, aangemerkt)

  1. aanmerken
    bemerken; aussetzen
    • bemerken Verb (bemerke, bemerkst, bemerkt, bemerkte, bemerktet, bemerkt)
    • aussetzen Verb (setze aus, setzt aus, setzte aus, setztet aus, ausgesetzt)

Konjugationen für aanmerken:

o.t.t.
  1. merk aan
  2. merkt aan
  3. merkt aan
  4. merken aan
  5. merken aan
  6. merken aan
o.v.t.
  1. merkte aan
  2. merkte aan
  3. merkte aan
  4. merkten aan
  5. merkten aan
  6. merkten aan
v.t.t.
  1. heb aangemerkt
  2. hebt aangemerkt
  3. heeft aangemerkt
  4. hebben aangemerkt
  5. hebben aangemerkt
  6. hebben aangemerkt
v.v.t.
  1. had aangemerkt
  2. had aangemerkt
  3. had aangemerkt
  4. hadden aangemerkt
  5. hadden aangemerkt
  6. hadden aangemerkt
o.t.t.t.
  1. zal aanmerken
  2. zult aanmerken
  3. zal aanmerken
  4. zullen aanmerken
  5. zullen aanmerken
  6. zullen aanmerken
o.v.t.t.
  1. zou aanmerken
  2. zou aanmerken
  3. zou aanmerken
  4. zouden aanmerken
  5. zouden aanmerken
  6. zouden aanmerken
diversen
  1. merk aan!
  2. merkt aan!
  3. aangemerkt
  4. aanmerkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanmerken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aussetzen aanmerken afwegen; beschouwen; blijven steken; buiten zetten; haperen; laten uitvallen; overdenken; overslaan; overwegen; stokken; vastlopen
bemerken aanmerken babbelen; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; merken; notitie nemen van; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; praten; signaleren; snateren; spreken; te zien krijgen; voelen; waarnemen; wauwelen; zien; zwammen