Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. aan elkaar binden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aan elkaar binden (Niederländisch) ins Deutsch

aan elkaar binden:

aan elkaar binden Verb

  1. aan elkaar binden (vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; strikken)
    anknöpfen; anbinden; schnüren; festmachen; zusammenbinden; befestigen; verknoten; festknöpfen
    • anknöpfen Verb (knöpfe an, knöpfst an, knöpft an, knöpfte an, knöpftet an, angknöpft)
    • anbinden Verb (binde an, bindest an, bindet an, band an, bandet an, angebunden)
    • schnüren Verb (schnüre, schnürst, schnürt, schnürte, schnürtet, geschnürt)
    • festmachen Verb (mache fest, machst fest, macht fest, machte fest, machtet fest, festgemacht)
    • zusammenbinden Verb (binde zusammen, bindest zusammen, bindet zusammen, band zusammen, bandet zusammen, zusammengebunden)
    • befestigen Verb (befestige, befestigst, befestigt, befestigte, befestigtet, befestigt)
    • verknoten Verb (verknote, verknotest, verknotet, verknotete, verknotetet, verknotet)
    • festknöpfen Verb (knöpfe fest, knöpfst fest, knöpft fest, knöpfte fest, knöpftet fest, festgeknöpft)
  2. aan elkaar binden (samenbinden; verbinden; aaneenbinden)
    zusammenbinden; schnüren; verknoten
    • zusammenbinden Verb (binde zusammen, bindest zusammen, bindet zusammen, band zusammen, bandet zusammen, zusammengebunden)
    • schnüren Verb (schnüre, schnürst, schnürt, schnürte, schnürtet, geschnürt)
    • verknoten Verb (verknote, verknotest, verknotet, verknotete, verknotetet, verknotet)

Übersetzung Matrix für aan elkaar binden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anbinden aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
anknöpfen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar knopen; aangaan; aanknopen; bevestigen; knopen; verbinden
befestigen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
festknöpfen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar knopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; dichtdoen; dichtknopen; knopen; verbinden
festmachen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar bevestigen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bepalen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; in de val laten lopen; meren; strikken; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastsjorren; vaststellen; vastzetten; verankeren; verbinden; verzekeren
schnüren aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; knopen; samenbinden; strikken; vastknopen; verbinden dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knellen; knopen; overstag gaan; rijgen; samenknopen; snoeren; strak zitten; strikken; toesnoeren; vastbinden; vastsjorren
verknoten aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; knopen; samenbinden; strikken; vastknopen; verbinden aan elkaar knopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; dichtdoen; dichtknopen; knopen; samenknopen; verbinden
zusammenbinden aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; knopen; samenbinden; strikken; vastknopen; verbinden

Verwandte Übersetzungen für aan elkaar binden