Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. introduceren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für introduceren (Niederländisch) ins Deutsch

introduceren:

introduceren Verb (introduceer, introduceert, introduceerde, introduceerden, geïntroduceerd)

  1. introduceren (kennis laten maken; voorstellen)
    introduzieren; einsetzen; einführen; einleiten; anfangen; beginnen
    • introduzieren Verb (introduziere, introduzierst, introduziert, introduzierte, introduziertet, introduziert)
    • einsetzen Verb (setze ein, setzt ein, setzte ein, setztet ein, eingesetzt)
    • einführen Verb (b, führst ein, führt ein, führte ein, führtet ein, eingeführt)
    • einleiten Verb (leite ein, leitest ein, leitet ein, leitete ein, leitetet ein, eingeleitet)
    • anfangen Verb (fange an, fängst an, fängt an, fing an, fingt an, angefangen)
    • beginnen Verb (beginne, beginnst, beginnt, begann, begannt, begonnen)

Konjugationen für introduceren:

o.t.t.
  1. introduceer
  2. introduceert
  3. introduceert
  4. introduceren
  5. introduceren
  6. introduceren
o.v.t.
  1. introduceerde
  2. introduceerde
  3. introduceerde
  4. introduceerden
  5. introduceerden
  6. introduceerden
v.t.t.
  1. heb geïntroduceerd
  2. hebt geïntroduceerd
  3. heeft geïntroduceerd
  4. hebben geïntroduceerd
  5. hebben geïntroduceerd
  6. hebben geïntroduceerd
v.v.t.
  1. had geïntroduceerd
  2. had geïntroduceerd
  3. had geïntroduceerd
  4. hadden geïntroduceerd
  5. hadden geïntroduceerd
  6. hadden geïntroduceerd
o.t.t.t.
  1. zal introduceren
  2. zult introduceren
  3. zal introduceren
  4. zullen introduceren
  5. zullen introduceren
  6. zullen introduceren
o.v.t.t.
  1. zou introduceren
  2. zou introduceren
  3. zou introduceren
  4. zouden introduceren
  5. zouden introduceren
  6. zouden introduceren
en verder
  1. ben geïntroduceerd
  2. bent geïntroduceerd
  3. is geïntroduceerd
  4. zijn geïntroduceerd
  5. zijn geïntroduceerd
  6. zijn geïntroduceerd
diversen
  1. introduceer!
  2. introduceert!
  3. geïntroduceerd
  4. introducerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für introduceren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anfangen introduceren; kennis laten maken; voorstellen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; intreden; inzetten; mobiliseren; ondernemen; op gang komen; starten; van start gaan
beginnen introduceren; kennis laten maken; voorstellen aanbinden; aangaan; aanknopen; aannemen; aanvaarden; aanvangen; accepteren; beginnen; in ontvangst nemen; intreden; inzetten; ondernemen; ontvangen; op gang komen; starten; van start gaan
einführen introduceren; kennis laten maken; voorstellen afstemmen; iets in te brengen hebben; importeren; inbrengen; initiëren; inleiden; inpassen; instellen; invoeren; inwerken; mobiliseren; op gang brengen; openen; passen in; prepareren; voorbereiden op
einleiten introduceren; kennis laten maken; voorstellen beginnen; inleiden; inluiden; openen; spuien; starten; uitwateren; water afvoeren; water lozen
einsetzen introduceren; kennis laten maken; voorstellen aangrijpen; aanstellen; aanvangen; aanwenden; afstemmen; beginnen; benoemen; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; in functie aanstellen; inaugureren; inhuldigen; inklinken; inrichten; installeren; instellen; intreden; invoegen; inwijden; inzet tonen; inzetten; mobiliseren; op gang komen; overgaan op nieuwe rijbaan; plaatsen; plechtig bevestigen; posten; posteren; starten; stationeren; toepassen; tussen zetten; van start gaan; verwedden; wedden
introduzieren introduceren; kennis laten maken; voorstellen iets in te brengen hebben; inbrengen

Wiktionary Übersetzungen für introduceren:

introduceren
Cross Translation:
FromToVia
introduceren vorstellen; bekannt machen introduce — to cause someone to be acquainted
introduceren einführen introduce — to bring into practice
introduceren einführen; aufstellen set — to introduce
introduceren einbringen take on — To acquire, bring in, or introduce