Französisch

Detailübersetzungen für perdre (Französisch) ins Niederländisch

perdre:

perdre Verb (perds, perd, perdons, perdez, )

  1. perdre
    verliezen; kwijt raken
    • verliezen Verb (verlies, verliest, verloor, verloren, verloren)
    • kwijt raken Verb (raak kwijt, raakt kwijt, raakte kwijt, raakten kwijt, kwijt geraakt)
  2. perdre
    verliezen
    • verliezen Verb (verlies, verliest, verloor, verloren, verloren)
  3. perdre
    verbeuren
    • verbeuren Verb (verbeur, verbeurt, verbeurde, verbeurden, verbeurd)
  4. perdre (ne pas retrouver; manquer)
    missen; vermissen
  5. perdre (s'égarer; se perdre; manquer)
    verliezen; kwijtraken; wegraken; erbij inschieten; verloren gaan
    • verliezen Verb (verlies, verliest, verloor, verloren, verloren)
    • kwijtraken Verb (raak kwijt, raakt kwijt, raakte kwijt, raakten kwijt, kwijt geraakt)
    • wegraken Verb (raak weg, raakt weg, raakte weg, raakten weg, weggeraakt)
    • verloren gaan Verb (ga verloren, gaat verloren, ging verloren, gingen verloren, verloren gegaan)
  6. perdre (égarer)
    zoekmaken; wegmaken; zoek maken
    • zoekmaken Verb
    • wegmaken Verb (maak weg, maakt weg, maakte weg, maakten weg, weggemaakt)
    • zoek maken Verb (maak zoek, maakt zoek, maakte zoek, maakten zoek, zoek gemaakt)
  7. perdre (s'égarer)
  8. perdre (perdre au jeu)
    verspelen; vergooien; vergokken
    • verspelen Verb (verspeel, verspeelt, verspeelde, verspeelden, verspeeld)
    • vergooien Verb (vergooi, vergooit, vergooide, vergooiden, vergooid)
    • vergokken Verb
  9. perdre (s'échapper; échapper; échapper à; glisser; glisser entre les mains)
    glippen; floepen; wegglippen
    • glippen Verb (glip, glipt, glipte, glipten, geglipt)
    • floepen Verb (floep, floept, floepte, floepten, gefloept)
    • wegglippen Verb
  10. perdre (parier; miser)
    inzetten; wedden; verwedden
    • inzetten Verb (zet in, zette in, zetten in, ingezet)
    • wedden Verb (wed, wedt, wedde, wedden, gewed)
    • verwedden Verb (verwed, verwedt, verwedde, verwedden, verwed)
  11. perdre (s'écarter de; sortir de)
  12. perdre (se perdre)
  13. perdre (avoir le dessous)

Konjugationen für perdre:

Présent
  1. perds
  2. perds
  3. perd
  4. perdons
  5. perdez
  6. perdent
imparfait
  1. perdais
  2. perdais
  3. perdait
  4. perdions
  5. perdiez
  6. perdaient
passé simple
  1. perdis
  2. perdis
  3. perdit
  4. perdîmes
  5. perdîtes
  6. perdirent
futur simple
  1. perdrai
  2. perdras
  3. perdra
  4. perdrons
  5. perdrez
  6. perdront
subjonctif présent
  1. que je perde
  2. que tu perdes
  3. qu'il perde
  4. que nous perdions
  5. que vous perdiez
  6. qu'ils perdent
conditionnel présent
  1. perdrais
  2. perdrais
  3. perdrait
  4. perdrions
  5. perdriez
  6. perdraient
passé composé
  1. ai perdu
  2. as perdu
  3. a perdu
  4. avons perdu
  5. avez perdu
  6. ont perdu
divers
  1. perds!
  2. perdez!
  3. perdons!
  4. perdu
  5. perdant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Übersetzung Matrix für perdre:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
inzetten commencement; début; déploiement; déploiement de logiciels; enjeu; mise
verliezen dommages; pertes
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afraken van perdre; s'écarter de; sortir de
erbij inschieten manquer; perdre; s'égarer; se perdre
floepen glisser; glisser entre les mains; perdre; s'échapper; échapper; échapper à
glippen glisser; glisser entre les mains; perdre; s'échapper; échapper; échapper à glisser; glisser entre les mains; échapper
inzetten miser; parier; perdre commencer; démarrer; engager son argent; faire son jeu; mobiliser; s'engager; se mettre en marche; se mettre en mouvement
kwijt raken perdre
kwijtraken manquer; perdre; s'égarer; se perdre
missen manquer; ne pas retrouver; perdre ne pas obtenir quelque chose; rater
onderspit delven avoir le dessous; perdre
verbeuren perdre
vergokken perdre; perdre au jeu
vergooien perdre; perdre au jeu
verliezen manquer; perdre; s'égarer; se perdre
verloren gaan manquer; perdre; s'égarer; se perdre s'égarer; se perdre; être perdu
vermissen manquer; ne pas retrouver; perdre
verspelen perdre; perdre au jeu
verwedden miser; parier; perdre
wedden miser; parier; perdre
wegglippen glisser; glisser entre les mains; perdre; s'échapper; échapper; échapper à
wegmaken perdre; égarer
wegraken manquer; perdre; s'égarer; se perdre s'évanouir
zoek maken perdre; égarer
zoek raken perdre; s'égarer
zoekmaken perdre; égarer
zoekraken perdre; se perdre

Synonyms for "perdre":


Wiktionary Übersetzungen für perdre:

perdre
verb
  1. priver de quelque chose qu’on avait, qu’on posséder.
perdre
verb
  1. niet meer weten waar iets is
  2. iets kwijt raken
  3. zo behandelen dat iets niet meer terug te vinden is

Cross Translation:
FromToVia
perdre verliezen; verkwanselen forfeit — to suffer the loss
perdre verliezen lose — cause (something) to cease to be in one's possession or capability
perdre verliezen lose — (transitive) fail to win
perdre afvallen lose — shed (weight)
perdre verliezen lose — fail to be the winner
perdre afnemen abnehmen — kleiner oder weniger werden
perdre verliezen verlieren — etwas irgendwo hinlegen und es später nicht mehr wiederfinden

Verwandte Übersetzungen für perdre