Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. Bucht:
  2. buchen:
  3. Wiktionary:


Deutsch

Detailübersetzungen für Bucht (Deutsch) ins Niederländisch

Bucht:

Bucht [die ~] Nomen

  1. die Bucht (Fjord; Meerbusen)
    de inham; de baai
    • inham [de ~ (m)] Nomen
    • baai [de ~ (m)] Nomen
  2. die Bucht (Umgitterung; Umzäunung; Gitterzäune; )
    de afschutting
  3. die Bucht (Fjord; Förde)
    de fjord
  4. die Bucht (Rinne; Kanal)
    de kreek
  5. die Bucht (Lagune)
    de lagune; het strandmeer

Übersetzung Matrix für Bucht:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afschutting Balustrade; Bucht; Einzäunung; Gittertür; Gitterumzäunung; Gitterzäune; Umgitterung; Umzäunung; Vergitterung
baai Bucht; Fjord; Meerbusen
fjord Bucht; Fjord; Förde
inham Bucht; Fjord; Meerbusen
kreek Bucht; Kanal; Rinne
lagune Bucht; Lagune
strandmeer Bucht; Lagune

Synonyms for "Bucht":

  • Bai; Fjord; Förde; Meeresarm; Meeresbucht; Meeresbusen

Wiktionary Übersetzungen für Bucht:

Bucht
  1. Geografie: eine Gewässerfläche innerhalb einer Einbiegung, Einwärtsbiegung von Küstenlinie und Uferlinien, innerhalb einer dreiseitigen Begrenzung durch Land
Bucht
noun
  1. inham van een zee

Cross Translation:
FromToVia
Bucht baai bay — body of water
Bucht bocht bight — large bay
Bucht kreek creek — small inlet or bay
Bucht baai; inham; kreek; bocht baie — Petit golfe marin

Bucht form of buchen:

buchen Verb (buche, buchst, bucht, buchte, buchtet, gebucht)

  1. buchen (notieren; aufschreiben; eintragen; )
    boeken; noteren; vastleggen; registreren; opschrijven; optekenen
    • boeken Verb (boek, boekt, boekte, boekten, geboekt)
    • noteren Verb (noteer, noteert, noteerde, noteerden, genoteerd)
    • vastleggen Verb (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • registreren Verb (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)
    • opschrijven Verb (schrijf op, schrijft op, schreef op, schreven op, opgeschreven)
    • optekenen Verb (teken op, tekent op, tekende op, tekenden op, opgetekend)
  2. buchen (eintragen; einschreiben)
    inboeken
    • inboeken Verb (boek in, boekt in, boekte in, boekten in, ingeboekt)

Konjugationen für buchen:

Präsens
  1. buche
  2. buchst
  3. bucht
  4. buchen
  5. bucht
  6. buchen
Imperfekt
  1. buchte
  2. buchtest
  3. buchte
  4. buchten
  5. buchtet
  6. buchten
Perfekt
  1. habe gebucht
  2. hast gebucht
  3. hat gebucht
  4. haben gebucht
  5. habt gebucht
  6. haben gebucht
1. Konjunktiv [1]
  1. buche
  2. buchest
  3. buche
  4. buchen
  5. buchet
  6. buchen
2. Konjunktiv
  1. buchte
  2. buchtest
  3. buchte
  4. buchten
  5. buchtet
  6. buchten
Futur 1
  1. werde buchen
  2. wirst buchen
  3. wird buchen
  4. werden buchen
  5. werdet buchen
  6. werden buchen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde buchen
  2. würdest buchen
  3. würde buchen
  4. würden buchen
  5. würdet buchen
  6. würden buchen
Diverses
  1. buch!
  2. bucht!
  3. buchen Sie!
  4. gebucht
  5. buchend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

buchen

  1. buchen
    boeken
    • boeken Verb (boek, boekt, boekte, boekten, geboekt)

Übersetzung Matrix für buchen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
boeken Bücher; Romane
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
boeken aufschreiben; aufzeichnen; buchen; einschreiben; eintragen; notieren; registrieren aufschreiben; aufzeichnen; eintragen; notieren; registrieren
inboeken buchen; einschreiben; eintragen
noteren aufschreiben; aufzeichnen; buchen; einschreiben; eintragen; notieren; registrieren anmerken; aufschreiben; aufzeichnen; eintragen; notieren; registrieren
opschrijven aufschreiben; aufzeichnen; buchen; einschreiben; eintragen; notieren; registrieren anmerken; aufschreiben; notieren
optekenen aufschreiben; aufzeichnen; buchen; einschreiben; eintragen; notieren; registrieren aufschreiben; aufzeichnen; eintragen; notieren; registrieren
registreren aufschreiben; aufzeichnen; buchen; einschreiben; eintragen; notieren; registrieren aufschreiben; aufzeichnen; eintragen; erfassen; notieren; registrieren
vastleggen aufschreiben; aufzeichnen; buchen; einschreiben; eintragen; notieren; registrieren Geld festlegen; anbinden; anketten; anlegen; befestigen; dokumentieren; ein Reis buchen; ein Reis reservieren; einhaken; fesseln; festbinden; festhalten; festlegen; festmachen; heften; ketten; verankern; vereinbaren; vertäuen

Synonyms for "buchen":


Wiktionary Übersetzungen für buchen:

buchen
verb
  1. reserveren van bijvoorbeeld een hotelkamer

Cross Translation:
FromToVia
buchen reserveren; boeken book — reserve
buchen reserveren reserve — to book in advance
buchen boeken; bijboeken; inschrijven; registreren inscrireécrire le nom de quelqu’un, ou prendre note, faire mention de quelque chose sur un registre, sur une liste, etc.
buchen openhouden; reserveren; vrijhouden; bespreken; boeken réservergarder, retenir quelque chose d’un tout, une chose entre plusieurs autres.

Computerübersetzung von Drittern: