Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. schelen:
  2. schel:


Niederländisch

Detailed Synonyms for schelen in Niederländisch

schelen:

schelen [het ~] Nomen

  1. het schelen
    het verschillen; het schelen

schelen Verb (scheel, scheelt, scheelde, scheelden, gescheeld)

  1. schelen
    verschillen; verschil maken; schelen
  2. schelen
    – verschil uitmaken 1
    schelen
    – verschil uitmaken 1
    • schelen Verb (scheel, scheelt, scheelde, scheelden, gescheeld)
      • het scheelt dat hij zo aardig is1

Konjugationen für schelen:

o.t.t.
  1. scheel
  2. scheelt
  3. scheelt
  4. schelen
  5. schelen
  6. schelen
o.v.t.
  1. scheelde
  2. scheelde
  3. scheelde
  4. scheelden
  5. scheelden
  6. scheelden
v.t.t.
  1. heb gescheeld
  2. hebt gescheeld
  3. heeft gescheeld
  4. hebben gescheeld
  5. hebben gescheeld
  6. hebben gescheeld
v.v.t.
  1. had gescheeld
  2. had gescheeld
  3. had gescheeld
  4. hadden gescheeld
  5. hadden gescheeld
  6. hadden gescheeld
o.t.t.t.
  1. zal schelen
  2. zult schelen
  3. zal schelen
  4. zullen schelen
  5. zullen schelen
  6. zullen schelen
o.v.t.t.
  1. zou schelen
  2. zou schelen
  3. zou schelen
  4. zouden schelen
  5. zouden schelen
  6. zouden schelen
en verder
  1. ben gescheeld
  2. bent gescheeld
  3. is gescheeld
  4. zijn gescheeld
  5. zijn gescheeld
  6. zijn gescheeld
diversen
  1. scheel!
  2. scheelt!
  3. gescheeld
  4. schelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "schelen":


Verwandte Definitionen für "schelen":

  1. verschil uitmaken1
    • het scheelt dat hij zo aardig is1

schel:

schel [de ~] Nomen

  1. de schel
    de bel; de schel

schel Adjektiv

  1. schel
    scherp; schel; schril; hoog; hard; snerpend

Verwandte Wörter für "schel":