Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. gelijk geven:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gelijk geven (Niederländisch) ins Schwedisch

gelijk geven:

gelijk geven Verb (geef gelijk, geeft gelijk, gaf gelijk, gaven gelijk, gelijk gegeven)

  1. gelijk geven (steunen; bijvallen)
    instämma; vara ense
    • instämma Verb (instämmer, instämmde, instämmt)
    • vara ense Verb (är ense, var ense, varit ense)

Konjugationen für gelijk geven:

o.t.t.
  1. geef gelijk
  2. geeft gelijk
  3. geeft gelijk
  4. geven gelijk
  5. geven gelijk
  6. geven gelijk
o.v.t.
  1. gaf gelijk
  2. gaf gelijk
  3. gaf gelijk
  4. gaven gelijk
  5. gaven gelijk
  6. gaven gelijk
v.t.t.
  1. heb gelijk gegeven
  2. hebt gelijk gegeven
  3. heeft gelijk gegeven
  4. hebben gelijk gegeven
  5. hebben gelijk gegeven
  6. hebben gelijk gegeven
v.v.t.
  1. had gelijk gegeven
  2. had gelijk gegeven
  3. had gelijk gegeven
  4. hadden gelijk gegeven
  5. hadden gelijk gegeven
  6. hadden gelijk gegeven
o.t.t.t.
  1. zal gelijk geven
  2. zult gelijk geven
  3. zal gelijk geven
  4. zullen gelijk geven
  5. zullen gelijk geven
  6. zullen gelijk geven
o.v.t.t.
  1. zou gelijk geven
  2. zou gelijk geven
  3. zou gelijk geven
  4. zouden gelijk geven
  5. zouden gelijk geven
  6. zouden gelijk geven
diversen
  1. geef gelijk!
  2. geeft gelijk!
  3. gelijk gegeven
  4. gelijk gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für gelijk geven:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
instämma bijvallen; gelijk geven; steunen akkoord gaan met; dagen; instemmen; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
vara ense bijvallen; gelijk geven; steunen

Verwandte Übersetzungen für gelijk geven