Niederländisch

Detailübersetzungen für bouw (Niederländisch) ins Schwedisch

bouw:

bouw [de ~ (m)] Nomen

  1. de bouw (bouwsector)
    byggnad; konstruktion; struktur
  2. de bouw (opbouw; constructie; samenstelling; )

Übersetzung Matrix für bouw:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
byggande bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur
byggnad bouw; bouwsector aanleggen; blok; gebouw; huis; opbouw; ordening; organisatie; pand; perceel; samenstelling; speelgoedblok; structuur; systeem
konstruktion bouw; bouwsector; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur aanleggen; bouwsel; constructie; fabricage; frame; geraamte; opbouw; ordening; organisatie; raamwerk; samenstelling; skelet; structuur; systeem
struktur bouw; bouwsector basislijn; bouwsel; grondlijn; hoofdlijn; hoofdlijn in plan of verhaal; structuur
strukturering bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur

Verwandte Wörter für "bouw":


Wiktionary Übersetzungen für bouw:


Cross Translation:
FromToVia
bouw kroppsbyggnad; byggnad build — physique
bouw byggande; byggnadsverksamhet; byggnation; bygge building — act or process of building
bouw kultur culture — Traductions à trier suivant le sens
bouw byggnadssätt; organisation structuremanière dont un édifice bâtir.

bouwen:

bouwen Verb (bouw, bouwt, bouwde, bouwden, gebouwd)

  1. bouwen (construeren)
    bygga
    • bygga Verb (bygger, byggde, byggt)
  2. bouwen (opbouwen)
    bygga upp
    • bygga upp Verb (bygger upp, byggde upp, byggt upp)

Konjugationen für bouwen:

o.t.t.
  1. bouw
  2. bouwt
  3. bouwt
  4. bouwen
  5. bouwen
  6. bouwen
o.v.t.
  1. bouwde
  2. bouwde
  3. bouwde
  4. bouwden
  5. bouwden
  6. bouwden
v.t.t.
  1. heb gebouwd
  2. hebt gebouwd
  3. heeft gebouwd
  4. hebben gebouwd
  5. hebben gebouwd
  6. hebben gebouwd
v.v.t.
  1. had gebouwd
  2. had gebouwd
  3. had gebouwd
  4. hadden gebouwd
  5. hadden gebouwd
  6. hadden gebouwd
o.t.t.t.
  1. zal bouwen
  2. zult bouwen
  3. zal bouwen
  4. zullen bouwen
  5. zullen bouwen
  6. zullen bouwen
o.v.t.t.
  1. zou bouwen
  2. zou bouwen
  3. zou bouwen
  4. zouden bouwen
  5. zouden bouwen
  6. zouden bouwen
en verder
  1. is gebouwd
  2. zijn gebouwd
diversen
  1. bouw!
  2. bouwt!
  3. gebouwd
  4. bouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bouwen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bygga bouwen; construeren aanbouwen; bijbouwen; in elkaar timmeren; ineentimmeren; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen
bygga upp bouwen; opbouwen

Verwandte Wörter für "bouwen":


Antonyme für "bouwen":


Verwandte Definitionen für "bouwen":

  1. maken uit losse onderdelen1
    • hij bouwt een huis1

Wiktionary Übersetzungen für bouwen:

bouwen
verb
  1. een constructie oprichten door het samenvoegen van onderdelen

Cross Translation:
FromToVia
bouwen anlägga; bygga; förfärdiga; uppresa; uppföra; upprätta build — (transitive) to form by combining materials or parts
bouwen byggande; byggnadsverksamhet; byggnation; bygge building — act or process of building
bouwen bygga bauen — etwas errichten, herstellen (Gebäude, Straßen und Ähnliches)
bouwen bygga bâtirconstruire une maison, un édifice.
bouwen snickra charpentertailler, équarrir des pièces de bois.réf|1&2
bouwen bygga; inreda; inställa; göra construirebâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
bouwen lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra poserplacer, mettre sur quelque chose.

Verwandte Übersetzungen für bouw