Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for verzadigd in Niederländisch

verzadigd:

verzadigd Adjektiv

  1. verzadigd
    verzadigd; vol; volgegeten
  2. verzadigd
    verzadigd; vol
  3. verzadigd
    voldaan; tevreden; bevredigd; vergenoegd; verzadigd; genoeg

verzadigen:

verzadigen Verb (verzadig, verzadigt, verzadigde, verzadigden, verzadigd)

  1. verzadigen
    verzadigen; verzadigd maken
    • verzadigen Verb (verzadig, verzadigt, verzadigde, verzadigden, verzadigd)
    • verzadigd maken Verb (maak verzadigd, maakt verzadigd, maakte verzadigd, maakten verzadigd, verzadigd gemaakt)
  2. verzadigen
    verzadigen; zich de buik vol eten

Konjugationen für verzadigen:

o.t.t.
  1. verzadig
  2. verzadigt
  3. verzadigt
  4. verzadigen
  5. verzadigen
  6. verzadigen
o.v.t.
  1. verzadigde
  2. verzadigde
  3. verzadigde
  4. verzadigden
  5. verzadigden
  6. verzadigden
v.t.t.
  1. heb verzadigd
  2. hebt verzadigd
  3. heeft verzadigd
  4. hebben verzadigd
  5. hebben verzadigd
  6. hebben verzadigd
v.v.t.
  1. had verzadigd
  2. had verzadigd
  3. had verzadigd
  4. hadden verzadigd
  5. hadden verzadigd
  6. hadden verzadigd
o.t.t.t.
  1. zal verzadigen
  2. zult verzadigen
  3. zal verzadigen
  4. zullen verzadigen
  5. zullen verzadigen
  6. zullen verzadigen
o.v.t.t.
  1. zou verzadigen
  2. zou verzadigen
  3. zou verzadigen
  4. zouden verzadigen
  5. zouden verzadigen
  6. zouden verzadigen
diversen
  1. verzadig!
  2. verzadigt!
  3. verzadigd
  4. verzadigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for verzadigd