Niederländisch

Detailed Synonyms for trots in Niederländisch

trots:

trots Adjektiv

  1. trots
    trots; groots; glorieus; fier; prat; flink
  2. trots
  3. trots
    indrukwekkend; aanzienlijk; majestueus; deftig; plechtig; trots; parmant; nobel; statig; vorstelijk; parmantig; plechtstatig; fier
  4. trots

trots [de ~ (m)] Nomen

  1. de trots
    de trots; de eer; het eergevoel
  2. de trots
    hoogmoedigheid; de trots; de hovaardigheid
  3. de trots
    de trots; de fierheid

trots [de ~ (m)] Nomen

  1. de trots
    – wie zich meer voelt dan een ander 1
    de trots
    – wie zich meer voelt dan een ander 1
    • trots [de ~ (m)] Nomen
      • hij is te trots om toe te geven dat hij een fout maakte1
  2. de trots
    – gevoel dat je wilt pronken met wat je hebt of deed 1
    de trots
    – gevoel dat je wilt pronken met wat je hebt of deed 1
    • trots [de ~ (m)] Nomen
      • mijn vader was trots op zijn zoon1

Verwandte Wörter für "trots":

  • trotsheid, trotse

Alternate Synonyms for "trots":


Verwandte Definitionen für "trots":

  1. wie zich meer voelt dan een ander1
    • hij is te trots om toe te geven dat hij een fout maakte1
  2. gevoel dat je wilt pronken met wat je hebt of deed1
    • mijn vader was trots op zijn zoon1