Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. instigeren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for instigeren in Niederländisch

instigeren:

instigeren [znw.] Nomen

  1. instigeren
    instigeren; opwekken

instigeren Verb (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)

  1. instigeren
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • provoceren Verb (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren Verb (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)

Konjugationen für instigeren:

o.t.t.
  1. instigeer
  2. instigeert
  3. instigeert
  4. instigeren
  5. instigeren
  6. instigeren
o.v.t.
  1. instigeerde
  2. instigeerde
  3. instigeerde
  4. instigeerden
  5. instigeerden
  6. instigeerden
v.t.t.
  1. heb geïnstigeerd
  2. hebt geïnstigeerd
  3. heeft geïnstigeerd
  4. hebben geïnstigeerd
  5. hebben geïnstigeerd
  6. hebben geïnstigeerd
v.v.t.
  1. had geïnstigeerd
  2. had geïnstigeerd
  3. had geïnstigeerd
  4. hadden geïnstigeerd
  5. hadden geïnstigeerd
  6. hadden geïnstigeerd
o.t.t.t.
  1. zal instigeren
  2. zult instigeren
  3. zal instigeren
  4. zullen instigeren
  5. zullen instigeren
  6. zullen instigeren
o.v.t.t.
  1. zou instigeren
  2. zou instigeren
  3. zou instigeren
  4. zouden instigeren
  5. zouden instigeren
  6. zouden instigeren
en verder
  1. is geïnstigeerd
diversen
  1. instigeer!
  2. instigeert!
  3. geïnstigeerd
  4. instigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze