Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. fluiten:
  2. fluit:


Niederländisch

Detailed Synonyms for fluiten in Niederländisch

fluiten:

fluiten Verb (fluit, floot, floten, gefloten)

  1. fluiten
    pijpen; blazen; fluiten
    • pijpen Verb (pijp, pijpt, pijpte, pijpten, gepijpt)
    • blazen Verb (blaas, blaast, blies, bliezen, geblazen)
    • fluiten Verb (fluit, floot, floten, gefloten)
  2. fluiten
    – door blazen een geluid maken 1
    fluiten
    – door blazen een geluid maken 1
    • fluiten Verb (fluit, floot, floten, gefloten)
      • de vogels floten in de bomen1

Konjugationen für fluiten:

o.t.t.
  1. fluit
  2. fluit
  3. fluit
  4. fluiten
  5. fluiten
  6. fluiten
o.v.t.
  1. floot
  2. floot
  3. floot
  4. floten
  5. floten
  6. floten
v.t.t.
  1. heb gefloten
  2. hebt gefloten
  3. heeft gefloten
  4. hebben gefloten
  5. hebben gefloten
  6. hebben gefloten
v.v.t.
  1. had gefloten
  2. had gefloten
  3. had gefloten
  4. hadden gefloten
  5. hadden gefloten
  6. hadden gefloten
o.t.t.t.
  1. zal fluiten
  2. zult fluiten
  3. zal fluiten
  4. zullen fluiten
  5. zullen fluiten
  6. zullen fluiten
o.v.t.t.
  1. zou fluiten
  2. zou fluiten
  3. zou fluiten
  4. zouden fluiten
  5. zouden fluiten
  6. zouden fluiten
diversen
  1. fluit!
  2. fluit!
  3. gefloten
  4. fluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "fluiten":


Verwandte Definitionen für "fluiten":

  1. door blazen een geluid maken1
    • de vogels floten in de bomen1

fluiten form of fluit:

fluit [de ~] Nomen

  1. de fluit
    de fluit

Verwandte Wörter für "fluit":