Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. evacueren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for evacueren in Niederländisch

evacueren:

evacueren Verb (evacueer, evacueert, evacueerde, evacueerden, geëvacueerd)

  1. evacueren
    evacueren; leegruimen; ontruimen
    • evacueren Verb (evacueer, evacueert, evacueerde, evacueerden, geëvacueerd)
    • leegruimen Verb
    • ontruimen Verb (ontruim, ontruimt, ontruimde, ontruimden, ontruimd)

Konjugationen für evacueren:

o.t.t.
  1. evacueer
  2. evacueert
  3. evacueert
  4. evacueren
  5. evacueren
  6. evacueren
o.v.t.
  1. evacueerde
  2. evacueerde
  3. evacueerde
  4. evacueerden
  5. evacueerden
  6. evacueerden
v.t.t.
  1. heb geëvacueerd
  2. hebt geëvacueerd
  3. heeft geëvacueerd
  4. hebben geëvacueerd
  5. hebben geëvacueerd
  6. hebben geëvacueerd
v.v.t.
  1. had geëvacueerd
  2. had geëvacueerd
  3. had geëvacueerd
  4. hadden geëvacueerd
  5. hadden geëvacueerd
  6. hadden geëvacueerd
o.t.t.t.
  1. zal evacueren
  2. zult evacueren
  3. zal evacueren
  4. zullen evacueren
  5. zullen evacueren
  6. zullen evacueren
o.v.t.t.
  1. zou evacueren
  2. zou evacueren
  3. zou evacueren
  4. zouden evacueren
  5. zouden evacueren
  6. zouden evacueren
en verder
  1. ben geëvacueerd
  2. bent geëvacueerd
  3. is geëvacueerd
  4. zijn geëvacueerd
  5. zijn geëvacueerd
  6. zijn geëvacueerd
diversen
  1. evacueer!
  2. evacueert!
  3. geëvacueerd
  4. evacuerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze