Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. bevredigd:
  2. bevredigen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for bevredigd in Niederländisch

bevredigd:

bevredigd Adjektiv

  1. bevredigd
    voldaan; tevreden; bevredigd; vergenoegd; verzadigd; genoeg

bevredigd form of bevredigen:

bevredigen Verb (bevredig, bevredigt, bevredigde, bevredigden, bevredigd)

  1. bevredigen
    bevredigen; voldoening geven; begeerte stillen
    • bevredigen Verb (bevredig, bevredigt, bevredigde, bevredigden, bevredigd)
    • voldoening geven Verb (geef voldoening, geeft voldoening, gaf voldoening, gaven voldoening, voldoening gegeven)
    • begeerte stillen Verb (stil begeerte, stilt begeerte, stilde begeerte, stilden begeerte, begeerte gestild)

Konjugationen für bevredigen:

o.t.t.
  1. bevredig
  2. bevredigt
  3. bevredigt
  4. bevredigen
  5. bevredigen
  6. bevredigen
o.v.t.
  1. bevredigde
  2. bevredigde
  3. bevredigde
  4. bevredigden
  5. bevredigden
  6. bevredigden
v.t.t.
  1. heb bevredigd
  2. hebt bevredigd
  3. heeft bevredigd
  4. hebben bevredigd
  5. hebben bevredigd
  6. hebben bevredigd
v.v.t.
  1. had bevredigd
  2. had bevredigd
  3. had bevredigd
  4. hadden bevredigd
  5. hadden bevredigd
  6. hadden bevredigd
o.t.t.t.
  1. zal bevredigen
  2. zult bevredigen
  3. zal bevredigen
  4. zullen bevredigen
  5. zullen bevredigen
  6. zullen bevredigen
o.v.t.t.
  1. zou bevredigen
  2. zou bevredigen
  3. zou bevredigen
  4. zouden bevredigen
  5. zouden bevredigen
  6. zouden bevredigen
diversen
  1. bevredig!
  2. bevredigt!
  3. bevredigd
  4. bevredigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze